ECLI:NL:RBDHA:2024:2831
Rechtbank Den Haag
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van een asielaanvraag en verzoek om voorlopige voorziening in het kader van de Dublinverordening
In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 1 maart 2024, wordt het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd beoordeeld. Eiser, die de Algerijnse nationaliteit heeft, heeft zijn aanvraag ingediend, maar de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft deze niet in behandeling genomen, omdat Duitsland verantwoordelijk zou zijn voor de aanvraag. Eiser verzoekt om een voorlopige voorziening, omdat hij vreest voor onmenselijke behandeling in Duitsland, waar hij eerder slachtoffer is geworden van geweld.
De rechtbank oordeelt dat het beroep kennelijk ongegrond is. Eiser heeft niet voldoende onderbouwd dat Duitsland zijn internationale verplichtingen niet nakomt. De rechtbank stelt vast dat eiser niet heeft aangetoond dat hij in Duitsland niet de benodigde zorg kan krijgen en dat de asielprocedure daar niet in overeenstemming is met de Europese richtlijnen. De rechtbank wijst erop dat het interstatelijk vertrouwensbeginsel van toepassing is, wat betekent dat verweerder erop mag vertrouwen dat andere lidstaten zich aan hun verplichtingen houden.
De rechtbank concludeert dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat het bestreden besluit onzorgvuldig of onvoldoende gemotiveerd is. Daarom wordt het beroep ongegrond verklaard en het verzoek om een voorlopige voorziening niet-ontvankelijk. Eiser krijgt geen proceskostenvergoeding. Deze uitspraak is openbaar gemaakt en kan worden aangevochten door middel van een verzetschrift binnen zes weken na verzending.