ECLI:NL:RBDHA:2024:2831

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
1 maart 2024
Publicatiedatum
5 maart 2024
Zaaknummer
NL24.2928 en NL24.2929
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van een asielaanvraag en verzoek om voorlopige voorziening in het kader van de Dublinverordening

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 1 maart 2024, wordt het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd beoordeeld. Eiser, die de Algerijnse nationaliteit heeft, heeft zijn aanvraag ingediend, maar de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft deze niet in behandeling genomen, omdat Duitsland verantwoordelijk zou zijn voor de aanvraag. Eiser verzoekt om een voorlopige voorziening, omdat hij vreest voor onmenselijke behandeling in Duitsland, waar hij eerder slachtoffer is geworden van geweld.

De rechtbank oordeelt dat het beroep kennelijk ongegrond is. Eiser heeft niet voldoende onderbouwd dat Duitsland zijn internationale verplichtingen niet nakomt. De rechtbank stelt vast dat eiser niet heeft aangetoond dat hij in Duitsland niet de benodigde zorg kan krijgen en dat de asielprocedure daar niet in overeenstemming is met de Europese richtlijnen. De rechtbank wijst erop dat het interstatelijk vertrouwensbeginsel van toepassing is, wat betekent dat verweerder erop mag vertrouwen dat andere lidstaten zich aan hun verplichtingen houden.

De rechtbank concludeert dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat het bestreden besluit onzorgvuldig of onvoldoende gemotiveerd is. Daarom wordt het beroep ongegrond verklaard en het verzoek om een voorlopige voorziening niet-ontvankelijk. Eiser krijgt geen proceskostenvergoeding. Deze uitspraak is openbaar gemaakt en kan worden aangevochten door middel van een verzetschrift binnen zes weken na verzending.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummers: NL24.2928 en NL24.2929
uitspraak van de enkelvoudige kamer en de voorzieningenrechter in de zaak tussen

[eiser] , V-nummer: [v-nummer] , eiser/verzoeker (hierna: eiser)

(gemachtigde: mr. H.J. Janse),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De voorzieningenrechter beoordeelt in deze uitspraak het verzoek om een voorlopige voorziening van eiser. De staatssecretaris heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 26 januari 2024 niet in behandeling genomen omdat Duitsland verantwoordelijk is voor de aanvraag.

Beoordeling door de rechtbank

Geen zitting
2. De rechtbank houdt in deze zaak geen zitting. Het beroep is namelijk kennelijk ongegrond. [1] Hieronder legt de rechtbank dit uit.
Waar gaat deze zaak over?
3. Eiser stelt de Algerijnse nationaliteit te hebben en te zijn geboren op [geboortedatum] 1999. Verweerder heeft de asielaanvraag van eiser niet in behandeling genomen, omdat Duitsland verantwoordelijk zou zijn voor de behandeling daarvan.
Wat vindt eiser in beroep?
4. Eiser verzoekt om hetgeen hij in de zienswijze naar voren heeft gebracht als herhaald en ingelast te beschouwen. Eiser is van mening dat het bestreden besluit onzorgvuldig voorbereid en onvoldoende gemotiveerd is. Over het voornemen om eiser over te dragen is hij niet gehoord, dit is in strijd zijn met artikel 5 Dublinverordening. Het overdrachtsbesluit is daardoor onrechtmatig tot stand gekomen en behoort te worden vernietigd. In tegenstelling tot wat verweerder betoogt heeft eiser zich tijdig gemeld om te worden gehoord, er is sprake geweest van een misverstand en miscommunicatie. Gemachtigde stelt dat in Ter Apel vaker fouten worden gemaakt ten aanzien van horen en dat eiser na het naar voren brengen van deze feiten nog gehoord had moeten worden. Er is volgens eiser in Duitsland sprake van een systeemfout in de zin van artikel 3 Dublinverordening. Eiser zal, nu het in zijn geval gaat om een opvolgende aanvraag, geen rechtsbijstand krijgen en strenger worden beoordeeld. Als niet aan voorwaarden wordt voldaan zal de aanvraag niet inhoudelijk worden beoordeeld, daarmee is er geen garantie dat de asielaanvraag in behandeling zal worden genomen in Duitsland. Eiser vreest voor een onmenselijke behandeling nu hij in Duitsland slachtoffer is geworden van geweld door criminele plaatsgenoten uit Algerije die hem nu in Europa zoeken. Eiser voelt zich nu nergens veilig, heeft psychische klachten en heeft fysiek last van zijn wonden en littekens. Verweerder behoort de zaak aan zich te trekken in de zin van artikel 17 Dublinverordening. Eiser stelt dat niet van hem gevergd kan worden om naar Duitsland te gaan vanwege de dingen die hij daar heeft meegemaakt. Ten slotte kan er niet langer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel uit worden gegaan ten aanzien van Duitsland. De verwijzing naar de uitspraak van 8 januari 2024 [2] gaat niet op nu deze niet te vergelijken is met de inhoud van deze zaak.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
5. Uit het in algemene zin herhalen en inlassen van wat eiser in de zienswijze naar voren heeft gebracht, kan de rechtbank niet afleiden waarom eiser van mening is dat het bestreden besluit onjuist is. Daarom ziet de rechtbank hierin geen aanleiding het bestreden besluit te vernietigen.
6. In Dublinzaken geldt het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Dit houdt in dat verweerder er als uitgangspunt op mag vertrouwen dat andere lidstaten zich houden aan hun verplichtingen uit het Unierecht en mensenrechtenverdragen. Het ligt daarom op de weg van eiser om aannemelijk te maken dat Duitsland dit niet doet.
6.1
Naar het oordeel van de rechtbank is eiser hierin niet geslaagd. De rechtbank ziet in hetgeen eiser heeft aangevoerd geen aanleiding om anders te oordelen. Eiser heeft geen stukken overgelegd waaruit blijkt dat Duitsland zich ten opzichte van hem niet aan zijn internationale verplichtingen houdt of dat er in Duitsland sprake is van aan het systeem gerelateerde tekortkomingen van de asielprocedure. De enkele, niet-onderbouwde stelling dat eiser in Duitsland slachtoffer is geweest van geweld, is daartoe onvoldoende. Met het claimakkoord garandeert Duitsland dat een nieuwe asielaanvraag van eiser in behandeling zal worden genomen en dat de situatie zal worden beoordeeld met toepassing van de verschillende Europese richtlijnen op het gebied van asielrecht. Verweerder heeft zich in het bestreden besluit terecht op het standpunt gesteld dat eiser zich bij voorkomende problemen, in de asielprocedure of anderszins, kan wenden tot de daartoe aangewezen (hogere) autoriteiten in Duitsland, dan wel de geëigende instanties en dat niet gebleken is dat de autoriteiten hem niet zouden kunnen of willen helpen.
6.2
In de Procedurerichtlijn is opgenomen dat lidstaten alleen gratis rechtsbijstand moeten bieden als sprake is van een (beroeps)procedure tegen de beslissing op de asielaanvraag. [3] In andere gevallen kunnen lidstaten gratis rechtsbijstand bieden, maar zijn zij daartoe niet verplicht. [4] Ook kunnen lidstaten volgens de Procedurerichtlijn bepalen dat de kosteloze rechtsbijstand niet wordt aangeboden wanneer het beroep volgens de rechterlijke instantie geen reële kans van slagen heeft. [5] De asielprocedure in Duitsland is op dit punt dus niet in strijd met de Procedurerichtlijn. [6] Ook voor de behandeling van een opvolgende aanvraag zijn voorwaarden opgenomen in de Procedurerichtlijn. Dat de in het AIDA rapport omschreven situatie voor de behandeling van opvolgende aanvragen in strijd zou zijn met deze voorwaarden, is niet gesteld. Indien eiser vindt dat zijn opvolgende aanvraag niet conform deze bepalingen wordt behandeld, dan ligt het op zijn weg om daarover bij de Duitse autoriteiten te klagen.
7. Het betoog van eiser dat verweerder heeft gehandeld in strijd met artikel 5 van de Dublinverordening, slaagt niet. Verweerder heeft terecht overwogen dat er inspanningen zijn geleverd om ervoor te zorgen dat het gehoor plaatsvindt. Eiser is tweemaal uitgenodigd voor een gehoor en is beide keren niet verschenen zoals is vermeld in de verslagen van het niet verschijnen. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij op 18 november 2023 wel is verschenen. Dat eiser stelt dat op een bord in Ter Apel zou hebben gestaan dat zijn gehoor op 23 november zou zijn gepland is niet onderbouwd en daarbij heeft eiser een schriftelijke uitnodiging gekregen met de juiste datum, te weten 22 november. Verweerder heeft eiser dan ook meer dan voldoende in de gelegenheid gesteld te worden gehoord en het is niet gebleken dat eiser verschoonbaar niet is verschenen bij deze gehoren. Daarbij heeft verweerder terecht opgemerkt dat eiser middels de zienswijze en het beroepschrift alsnog de kans heeft gekregen om eventuele bezwaren tegen een overdracht aan Duitsland kenbaar te maken.
8. In de psychische en medische problemen van eiser heeft verweerder geen aanleiding hoeven zien om van overdracht aan Duitsland af te zien. Op grond van het interstatelijk vertrouwensbeginsel mag verweerder ervan uitgaan dat de medische zorg in Duitsland vergelijkbaar is met die in Nederland. Niet is aannemelijk gemaakt dat eiser de door hem benodigde zorg in Duitsland niet kan krijgen. Daar komt bij dat deze problemen van eiser niet met documenten zijn onderbouwd.
9. De rechtbank is van oordeel dat, gelet op het voorgaande, eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat verweerder zijn standpunten in het bestreden besluit niet zorgvuldig heeft voorbereid of onvoldoende heeft gemotiveerd. Verweerder heeft dan ook geen aanleiding hoeven zien de asielaanvraag van eiser op grond van artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening onverplicht aan zich te trekken. Er is geen aanleiding voor de conclusie dat eiser niet mag worden overgedragen aan Duitsland.

Conclusie en gevolgen

10. De beroepsgronden slagen niet. De rechtbank twijfelt hier niet over. Daarom is het beroep kennelijk ongegrond.
11. Nu er uitspraak is gedaan in het beroep en er niet langer sprake is van connexiteit [7] , wordt het verzoek om een voorlopige voorziening niet-ontvankelijk verklaard.
12. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
De voorzieningenrechter verklaart het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.J.L. van der Waals, (voorzieningen)rechter, in aanwezigheid van J. Dommerholt, griffier.
De beslissing is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:

Rechtsmiddel

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak op het beroep, kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven. Als u graag een zitting wilt waarin u uw verzetschrift kunt toelichten, kunt u dit in uw verzetschrift vermelden. Tegen de uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie artikel 8:54, eerste lid, aanhef en onder c, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2.Uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Middelbrug, ECLI:NL:RBDHA:2024:274
3.Dat staat in artikel 20, eerste lid, van de Procedurerichtlijn.
4.Dat staat in artikel 20, tweede lid, van de Procedurerichtlijn.
5.Dat staat in artikel 20, derde lid, van de Procedurerichtlijn.
6.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State27 juni 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1816.
7.Op grond van artikel 8:81 en 8:83, derde lid, van de Awb.