ECLI:NL:RBDHA:2024:3061

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
7 maart 2024
Publicatiedatum
7 maart 2024
Zaaknummer
NL23.29133
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Vereenvoudigde behandeling
Rechters
  • S. Ketelaars - Mast
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig beslissen op asielaanvraag en oplegging van een dwangsom

In deze zaak heeft eiser op 30 november 2021 een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. Eiser heeft de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid in gebreke gesteld wegens het niet tijdig beslissen op zijn asielaanvraag. Op 15 juni 2022 heeft eiser beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit. De rechtbank heeft op 23 november 2023 het beroep gegrond verklaard en de staatssecretaris opgedragen binnen zestien weken een besluit te nemen, met een dwangsom van € 100,- per dag tot een maximum van € 7.500,-. De staatssecretaris heeft op 16 maart 2023 de asielaanvraag afgewezen, maar dit besluit is op 12 juli 2023 ingetrokken. Eiser heeft vervolgens op 14 september 2023 een nieuw beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een nieuw besluit.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de staatssecretaris niet tijdig een nieuw besluit heeft genomen en dat eiser niet in gebreke is gesteld voorafgaand aan het beroep. De rechtbank verklaart het beroep gegrond en legt de staatssecretaris op om binnen vier weken na de uitspraak alsnog een besluit op de aanvraag bekend te maken. Tevens wordt een dwangsom van € 100,- per dag opgelegd voor elke dag dat de beslistermijn wordt overschreden, met een maximum van € 7.500,-. De rechtbank veroordeelt de staatssecretaris ook in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 437,50.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.29133

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. A.A. Scholtmeijer),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, de staatssecretaris.

Procesverloop

Eiser heeft op 30 november 2021 een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. Bij brief van heeft eiser de staatssecretaris in gebreke gesteld wegens het niet tijdig beslissen op zijn asielaanvraag. Eiser heeft vervolgens op
15 juni 2022 beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit.
Deze rechtbank, zittingsplaats Zwolle, heeft op 23 november 2023 (zaaknummer NL22.11181) het beroep gegrond verklaard en de staatssecretaris opgelegd binnen zestien weken een besluit te nemen op de aanvraag. Aan deze termijn heeft de rechtbank een rechterlijke dwangsom verbonden van € 100,- per dag met een maximum van € 7.500,-.
De staatssecretaris heeft bij besluit van 16 maart 2023 de asielaanvraag afgewezen. Het besluit is op 12 juli 2023 door de staatssecretaris ingetrokken, waarna eiser het ingediende beroep heeft ingetrokken. De staatssecretaris heeft bij het intrekken van het besluit eiser meegedeeld opnieuw te zullen gaan beslissen op de asielaanvraag van 30 november 2021.
Op 14 september 2023 heeft eiser een nieuw beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een nieuw besluit op de aanvraag.
De staatssecretaris heeft geen verweerschrift ingediend.

Overwegingen

1. De rechtbank heeft partijen laten weten dat zij een zitting niet nodig vindt en gevraagd of zij het daarmee eens zijn. Omdat partijen daarna niet om een zitting hebben gevraagd, heeft de rechtbank het onderzoek gesloten en de zaak niet behandeld op een zitting. Artikel 8:57, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) maakt dat mogelijk.
2. Als een bestuursorgaan niet op tijd beslist op een aanvraag, kan de betrokkene daartegen in beroep gaan. Voordat hij beroep kan instellen, moet de betrokkene schriftelijk aan het bestuursorgaan laten weten dat binnen twee weken alsnog beslist moet worden op zijn aanvraag (de zogenoemde ingebrekestelling). Als er na die twee weken nog steeds geen besluit is, dan kan de betrokkene beroep instellen. Dit staat (onder andere) in artikel 6:12 van de Awb.
3. De staatssecretaris heeft op 12 juli 2023 het besluit van 16 maart 2023 ingetrokken en niet direct (opnieuw) een besluit op eisers asielaanvraag genomen. De rechtbank stelt vast dat eiser de staatssecretaris niet voorafgaand aan het beroep niet tijdig beslissen in gebreke heeft gesteld. Dit kon, gelet op artikel 6:12, derde lid, van de Awb, in dit geval redelijkerwijs ook niet van hem worden gevergd. Het beroep is daarom gegrond.
4. Omdat het beroep gegrond is, zal de rechtbank, gelet op de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 30 november 2022 (ECLI:NL:RVS:2022:3352 en ECLI:NL:RVS:2022:3353), een rechterlijke dwangsom opleggen en met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, aanhef en onder b, van de Awb bepalen dat de staatssecretaris alsnog een besluit bekend dient te maken op de asielaanvraag van eiser. In de uitspraak van 8 juli 2020 (ECLI:NL:RVS:2020:1560) heeft de Afdeling, wanneer niet tijdig is beslist op een asielaanvraag, een termijn van zestien weken passend geacht, het 8+8-wekenmodel.
5. Nu de staatssecretaris nog steeds geen nieuw besluit op de aanvraag heeft genomen, bepaalt de rechtbank dat de staatssecretaris dit alsnog moet doen. De rechtbank zal daarvoor een termijn bepalen. Deze termijn moet recht doen aan de reële mogelijkheden voor de staatssecretaris om opnieuw en zorgvuldig op de aanvraag van eiser te beslissen, maar ook aan het belang van eiser om binnen afzienbare tijd een besluit op zijn aanvraag te ontvangen. In dit geval is de maximale termijn van 21 maanden uit artikel 31, vijfde lid, van de Procedurerichtlijn ruimschoots verstreken. De rechtbank ziet, mede gelet op de lange looptijd van deze procedure, aanleiding om de staatssecretaris een beslistermijn van vier weken op te leggen. De rechtbank acht dit een redelijke termijn, waarbij zowel recht wordt gedaan aan het belang van de staatssecretaris om een zorgvuldige beslissing te nemen, als aan het belang van eiser om op korte termijn een beslissing te krijgen op zijn aanvraag. Bij het bepalen van deze termijn houdt de rechtbank rekening met de omstandigheden dat niet is gebleken dat de staatssecretaris na 12 juli 2023 proceshandelingen heeft verricht dan wel of nog een aanvullend nader gehoor dient plaats te vinden. Dit betekent dat de staatssecretaris binnen vier weken na de dag van bekendmaking van de uitspraak een besluit op de aanvraag van eiser bekend moet maken.
6. Met toepassing van artikel 8:55d, tweede lid, van de Awb bepaalt de rechtbank dat de staatssecretaris een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee de beslistermijn wordt overschreden door de staatssecretaris. Daarbij geldt wel een maximum van € 7.500,-. De rechtbank ziet geen aanleiding voor het bepalen van een hogere dwangsom, zoals door eiser is bepleit.
7. De rechtbank veroordeelt de staatssecretaris in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 418,50 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, met een waarde per punt van € 875,- en een wegingsfactor 0,5).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het, met een besluit gelijk te stellen, niet tijdig nemen van een besluit;
- draagt de staatssecretaris op binnen vier weken na de dag van bekendmaking van deze uitspraak alsnog een besluit op de aanvraag bekend te maken;
- bepaalt dat de staatssecretaris aan eiser een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van
€ 7.500,-;
- veroordeelt de staatssecretaris in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 437,50.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S. Ketelaars - Mast, rechter, in aanwezigheid van
mr. E.A. Ruiter, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak bekend is gemaakt.