Overwegingen
Het beroep gericht tegen het ingetrokken bestreden besluit
1. De staatssecretaris heeft op 8 januari 2024 het bestreden besluit ingetrokken. Het is de rechtbank niet gebleken dat eiser nog een belang heeft bij een oordeel over de rechtmatigheid van het ingetrokken bestreden besluit. Het beroep, voor zover dat is gericht tegen het bestreden besluit, is daarom niet-ontvankelijk.
Het beroep gericht tegen het niet-tijdig nemen van een besluit op de asielaanvraag
2. Eiser heeft aangevoerd dat het beroep is gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit op de asielaanvraag.
3. De staatssecretaris heeft in het intrekkingsbesluit volstaan met het intrekken van het bestreden besluit en heeft niet opnieuw een besluit genomen. Op grond van artikel 42, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) is de staatssecretaris gehouden binnen zes maanden na ontvangst van de asielaanvraag een beslissing te nemen. Eiser heeft op 18 maart 2022 zijn asielaanvraag ingediend, zodat de beslistermijn op 18 september 2022 verstreek. De uiterste beslistermijn van 21 maanden, zoals genoemd in artikel 31, vijfde lid, van de Procedurerichtlijn 2013/32/EU (de Procedurerichtlijn), is op 18 december 2023 verstreken. Omdat de staatssecretaris ermee bekend is dat na de intrekking van het bestreden besluit de situatie zou ontstaan dat op de asielaanvraag niet tijdig is beslist kan, gelet op artikel 6:12, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), redelijkerwijs niet van eiser worden gevergd dat hij voorafgaand aan het beroep tegen het niet tijdig beslissen de staatssecretaris in gebreke stelt. Tussen partijen is verder niet in geschil dat de termijn waarbinnen de staatssecretaris had moeten beslissen op de asielaanvraag is overschreden. Het beroep voor zover gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit is daarom gegrond.
Welke beslistermijn legt de rechtbank op en wat is de hoogte van de rechterlijke dwangsom?
4. Omdat de staatssecretaris nog geen (nieuw) besluit heeft genomen, bepaalt de rechtbank dat de staatssecretaris dit alsnog moet doen. De staatssecretaris moet dit in principe doen binnen twee weken na het verzenden van de uitspraak. In bijzondere gevallen of als dat voor de naleving van wettelijke voorschriften nodig is, kan de rechtbank een andere termijn opleggen.
5. Eiser heeft verzocht te bepalen dat de staatssecretaris binnen 2 weken na het verzenden van de uitspraak een (inwilligende) beslissing dient te nemen op de asielaanvraag dan wel een voornemen tot afwijzing van die asielaanvraag dient uit te brengen in welk geval de beslissing uiterlijk 8 weken na verzending van de uitspraak moet worden genomen.
6. De staatssecretaris heeft op de zitting verzocht om een termijn van 12 weken. De staatssecretaris heeft op de zitting als volgt toegelicht dat deze 12 weken nodig zijn om op de aanvraag te beslissen. Het kost vier weken om een gehoor in te plannen en af te stemmen met eiser en zijn gemachtigde, het nemen van een voornemen kost twee weken, vervolgens krijgt de gemachtigde, zo nodig, vier weken voor het indienen van een zienswijze en de staatssecretaris heeft twee weken nodig voor het nemen van een besluit.
7. De rechtbank ziet in de uitleg van de staatssecretaris aanleiding om een langere beslistermijn dan twee weken op te leggen. De rechtbank ziet in de uitleg van de staatsecretaris echter geen aanleiding om de verzochte beslistermijn van 12 weken op te leggen, omdat de uiterste beslistermijn van 21 maanden als genoemd in artikel 31, vijfde lid, van de Procedurerichtlijn al is verstreken. De staatssecretaris zal daarom meer haast moeten maken met het inplannen van het nieuwe gehoor en de besluitvorming. De rechtbank zal bepalen dat de staatsecretaris binnen een termijn van 8 weken zal beslissen op de aanvraag van eiser. Dit is naar het oordeel van de rechtbank een passende termijn om tot een
zorgvuldige beslissing te komen. Deze termijn begint na de dag van verzending van deze uitspraak.
8. De rechtbank bepaalt in deze zaak met toepassing van artikel 8:55d, tweede lid, van de Awb, dat de staatssecretaris een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee de in de uitspraak bepaalde beslistermijn nu nog wordt overschreden door de staatssecretaris. Daarbij geldt wel een maximum van € 7.500,-. Dit is conform de Beleidslijn beroepen niet tijdig in het vreemdelingenrecht.
9. Eiser heeft verzocht om een proceskostenvergoeding met een gewicht van 1,5 punt voor de indiening van het beroep tegen het ingetrokken bestreden besluit en een proceskostenvergoeding met een gewicht van een 0,5 punt voor de indiening van het beroep tegen het niet tijdig beslissen op de asielaanvraag.
10. De staatssecretaris heeft een proceskostenvergoeding aangeboden ter hoogte van
€ 875,- voor de indiening van het beroep tegen het ingetrokken bestreden besluit.
11. De rechtbank stelt vast dat eiser niet heeft onderbouwd waarom de aanvankelijke beroepszaak een zaak is met een gewicht dat hoger is dan een ‘gemiddelde’ zaak. De rechtbank ziet daarom geen aanleiding om een proceskostenvergoeding voor de indiening van het beroep tegen het ingetrokken bestreden besluit toe te kennen van meer dan 1 punt.
12. De rechtbank ziet aanleiding om de staatssecretaris te veroordelen in de door eiser gemaakte proceskosten in verband met het indienen van het beroep tegen het ingetrokken bestreden besluit en het indienen van het beroep tegen het niet tijdig beslissen op de asielaanvraag. De proceskosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht vast op € 1.312,50,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift tegen het ingetrokken bestreden besluit, met een waarde per punt van € 875,- en een wegingsfactor 1 en 1 punt voor het indienen van het beroepschrift tegen het niet tijdig beslissen, met een waarde per punt van € 875,- en een wegingsfactor 0,5). Voor zover het een beroep tegen het niet tijdig beslissen in vreemdelingenzaken betreft, verwijst deze zittingsplaats niet langer naar de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 4 september 20231.