ECLI:NL:RBDHA:2024:3324

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
16 januari 2024
Publicatiedatum
13 maart 2024
Zaaknummer
NL23.37411
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig beslissen op asielaanvraag en proceskostenvergoeding

In deze zaak heeft eiser op 18 maart 2022 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft deze aanvraag op 21 november 2023 afgewezen als kennelijk ongegrond. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld. Op 8 januari 2024 heeft de staatssecretaris het bestreden besluit ingetrokken zonder een nieuw besluit te nemen. Eiser heeft het beroep gehandhaafd, nu het zich richt tegen het niet tijdig nemen van een besluit op de asielaanvraag. De rechtbank heeft het beroep op 10 januari 2024 behandeld, waarbij eiser en zijn gemachtigde niet verschenen, maar de staatssecretaris was vertegenwoordigd.

De rechtbank overweegt dat de staatssecretaris op 8 januari 2024 het bestreden besluit heeft ingetrokken, maar dat eiser geen belang meer heeft bij een oordeel over de rechtmatigheid van dit ingetrokken besluit. Het beroep tegen het ingetrokken besluit is daarom niet-ontvankelijk. Eiser heeft echter aangevoerd dat het beroep gericht is tegen het niet tijdig nemen van een besluit op de asielaanvraag. De rechtbank stelt vast dat de staatssecretaris niet binnen de wettelijk voorgeschreven termijn heeft beslist op de asielaanvraag, waardoor het beroep gegrond is.

De rechtbank draagt de staatssecretaris op om binnen 8 weken na verzending van de uitspraak een nieuw besluit te nemen op de aanvraag. Tevens wordt een dwangsom van € 100,- per dag opgelegd voor elke dag dat de termijn wordt overschreden, met een maximum van € 7.500,-. Eiser heeft verzocht om een proceskostenvergoeding, welke door de rechtbank is vastgesteld op € 1.312,50. De uitspraak is gedaan door mr. G.P. Loman en is openbaar gemaakt op 16 januari 2024.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL23.37411
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser V-nummer: [V nummer] (gemachtigde: mr. I. Vreeken),

en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, de staatssecretaris (gemachtigde: mr. A. Bondarev).

Inleiding en procesverloop

Eiser heeft op 18 maart 2022 een aanvraag ingediend om een verblijfsvergunning tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De staatssecretaris heeft deze aanvraag bij besluit van 21 november 2023 (het bestreden besluit) afgewezen als kennelijk ongegrond.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De staatssecretaris heeft op 8 januari 2024 het bestreden besluit ingetrokken zonder direct (opnieuw) een besluit te nemen. Eiser heeft hierop meegedeeld dat hij het beroep handhaaft en dat het beroep zich nu richt tegen het niet tijdig nemen van een besluit op de asielaanvraag.
De rechtbank heeft het beroep op 10 januari 2024 op zitting behandeld. Eiser en zijn gemachtigde zijn met bericht van verhindering niet verschenen. De staatssecretaris heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Het beroep gericht tegen het ingetrokken bestreden besluit
1. De staatssecretaris heeft op 8 januari 2024 het bestreden besluit ingetrokken. Het is de rechtbank niet gebleken dat eiser nog een belang heeft bij een oordeel over de rechtmatigheid van het ingetrokken bestreden besluit. Het beroep, voor zover dat is gericht tegen het bestreden besluit, is daarom niet-ontvankelijk.
Het beroep gericht tegen het niet-tijdig nemen van een besluit op de asielaanvraag
2. Eiser heeft aangevoerd dat het beroep is gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit op de asielaanvraag.
3. De staatssecretaris heeft in het intrekkingsbesluit volstaan met het intrekken van het bestreden besluit en heeft niet opnieuw een besluit genomen. Op grond van artikel 42, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) is de staatssecretaris gehouden binnen zes maanden na ontvangst van de asielaanvraag een beslissing te nemen. Eiser heeft op 18 maart 2022 zijn asielaanvraag ingediend, zodat de beslistermijn op 18 september 2022 verstreek. De uiterste beslistermijn van 21 maanden, zoals genoemd in artikel 31, vijfde lid, van de Procedurerichtlijn 2013/32/EU (de Procedurerichtlijn), is op 18 december 2023 verstreken. Omdat de staatssecretaris ermee bekend is dat na de intrekking van het bestreden besluit de situatie zou ontstaan dat op de asielaanvraag niet tijdig is beslist kan, gelet op artikel 6:12, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), redelijkerwijs niet van eiser worden gevergd dat hij voorafgaand aan het beroep tegen het niet tijdig beslissen de staatssecretaris in gebreke stelt. Tussen partijen is verder niet in geschil dat de termijn waarbinnen de staatssecretaris had moeten beslissen op de asielaanvraag is overschreden. Het beroep voor zover gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit is daarom gegrond.

Welke beslistermijn legt de rechtbank op en wat is de hoogte van de rechterlijke dwangsom?

4. Omdat de staatssecretaris nog geen (nieuw) besluit heeft genomen, bepaalt de rechtbank dat de staatssecretaris dit alsnog moet doen. De staatssecretaris moet dit in principe doen binnen twee weken na het verzenden van de uitspraak. In bijzondere gevallen of als dat voor de naleving van wettelijke voorschriften nodig is, kan de rechtbank een andere termijn opleggen.
5. Eiser heeft verzocht te bepalen dat de staatssecretaris binnen 2 weken na het verzenden van de uitspraak een (inwilligende) beslissing dient te nemen op de asielaanvraag dan wel een voornemen tot afwijzing van die asielaanvraag dient uit te brengen in welk geval de beslissing uiterlijk 8 weken na verzending van de uitspraak moet worden genomen.
6. De staatssecretaris heeft op de zitting verzocht om een termijn van 12 weken. De staatssecretaris heeft op de zitting als volgt toegelicht dat deze 12 weken nodig zijn om op de aanvraag te beslissen. Het kost vier weken om een gehoor in te plannen en af te stemmen met eiser en zijn gemachtigde, het nemen van een voornemen kost twee weken, vervolgens krijgt de gemachtigde, zo nodig, vier weken voor het indienen van een zienswijze en de staatssecretaris heeft twee weken nodig voor het nemen van een besluit.
7. De rechtbank ziet in de uitleg van de staatssecretaris aanleiding om een langere beslistermijn dan twee weken op te leggen. De rechtbank ziet in de uitleg van de staatsecretaris echter geen aanleiding om de verzochte beslistermijn van 12 weken op te leggen, omdat de uiterste beslistermijn van 21 maanden als genoemd in artikel 31, vijfde lid, van de Procedurerichtlijn al is verstreken. De staatssecretaris zal daarom meer haast moeten maken met het inplannen van het nieuwe gehoor en de besluitvorming. De rechtbank zal bepalen dat de staatsecretaris binnen een termijn van 8 weken zal beslissen op de aanvraag van eiser. Dit is naar het oordeel van de rechtbank een passende termijn om tot een
zorgvuldige beslissing te komen. Deze termijn begint na de dag van verzending van deze uitspraak.
8. De rechtbank bepaalt in deze zaak met toepassing van artikel 8:55d, tweede lid, van de Awb, dat de staatssecretaris een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee de in de uitspraak bepaalde beslistermijn nu nog wordt overschreden door de staatssecretaris. Daarbij geldt wel een maximum van € 7.500,-. Dit is conform de Beleidslijn beroepen niet tijdig in het vreemdelingenrecht.
Proceskosten
9. Eiser heeft verzocht om een proceskostenvergoeding met een gewicht van 1,5 punt voor de indiening van het beroep tegen het ingetrokken bestreden besluit en een proceskostenvergoeding met een gewicht van een 0,5 punt voor de indiening van het beroep tegen het niet tijdig beslissen op de asielaanvraag.
10. De staatssecretaris heeft een proceskostenvergoeding aangeboden ter hoogte van
€ 875,- voor de indiening van het beroep tegen het ingetrokken bestreden besluit.
11. De rechtbank stelt vast dat eiser niet heeft onderbouwd waarom de aanvankelijke beroepszaak een zaak is met een gewicht dat hoger is dan een ‘gemiddelde’ zaak. De rechtbank ziet daarom geen aanleiding om een proceskostenvergoeding voor de indiening van het beroep tegen het ingetrokken bestreden besluit toe te kennen van meer dan 1 punt.
12. De rechtbank ziet aanleiding om de staatssecretaris te veroordelen in de door eiser gemaakte proceskosten in verband met het indienen van het beroep tegen het ingetrokken bestreden besluit en het indienen van het beroep tegen het niet tijdig beslissen op de asielaanvraag. De proceskosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht vast op € 1.312,50,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift tegen het ingetrokken bestreden besluit, met een waarde per punt van € 875,- en een wegingsfactor 1 en 1 punt voor het indienen van het beroepschrift tegen het niet tijdig beslissen, met een waarde per punt van € 875,- en een wegingsfactor 0,5). Voor zover het een beroep tegen het niet tijdig beslissen in vreemdelingenzaken betreft, verwijst deze zittingsplaats niet langer naar de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 4 september 20231.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep, voor zover gericht tegen het ingetrokken bestreden besluit, niet-ontvankelijk;
  • verklaart het beroep, voor zover gericht tegen het niet-tijdig nemen van een besluit op de aanvraag, gegrond;
  • vernietigt het met een besluit gelijk te stellen niet tijdig nemen van een besluit;
  • draagt de staatssecretaris op om binnen 8 weken na verzending van de uitspraak een nieuw besluit op de aanvraag te nemen en op de wettelijk voorgeschreven wijze bekend te maken;
  • bepaalt dat de staatssecretaris een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag dat hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van € 7.500,-;
  • veroordeelt de staatssecretaris tot vergoeding van proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.312,50.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.P. Loman, rechter, in aanwezigheid van mr. L.M. Janssens - Kleijn, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
16 januari 2024

Documentcode: [Documentcode]

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.