ECLI:NL:RBDHA:2024:3416
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de niet-ontvankelijkverklaring van een asielaanvraag van een statushouder met banden naar Duitsland
In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Den Haag het beroep van eiser, een statushouder van Syrische nationaliteit, tegen de niet-ontvankelijkverklaring van zijn asielaanvraag. De aanvraag werd op 6 februari 2024 niet-ontvankelijk verklaard op basis van artikel 30a, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000, omdat eiser sinds 6 december 2017 internationale bescherming geniet in Duitsland. De rechtbank heeft de zaak op 8 maart 2024 behandeld, waarbij de gemachtigden van beide partijen aanwezig waren.
De rechtbank concludeert dat de niet-ontvankelijkverklaring van de asielaanvraag terecht is. Eiser heeft weliswaar gesteld dat zijn Duitse verblijfsvergunning op 26 januari 2024 is verlopen, maar heeft niet aangetoond dat dit het geval is. De rechtbank oordeelt dat het verlopen van een verblijfsvergunning niet automatisch betekent dat de internationale beschermingsstatus is vervallen. Eiser heeft een zodanige band met Duitsland dat het voor hem redelijk is om daar naartoe terug te keren, en de rechtbank heeft vastgesteld dat verweerder voldoende gemotiveerd heeft dat alle relevante feiten en omstandigheden in samenhang zijn beoordeeld.
Eiser heeft zijn persoonlijke ervaringen in Duitsland aangevoerd als argument tegen terugkeer, maar de rechtbank oordeelt dat deze ervaringen niet voldoende zijn om de conclusie van verweerder te weerleggen. De rechtbank benadrukt dat van statushouders verwacht mag worden dat zij hun rechten effectueren en zich bij problemen wenden tot de Duitse autoriteiten. De rechtbank komt tot de slotsom dat het beroep ongegrond is en het bestreden besluit in stand blijft, zonder vergoeding van proceskosten voor eiser.