Uitspraak
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[naam] , eiser,
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder,
Inleiding
Beoordeling door de rechtbank
international protection” hebben verleend. Eiser heeft geen stukken overgelegd waaruit blijkt of zou kunnen worden afgeleid dat de Duitse autoriteiten de aan hem verleende internationale beschermingsstatus en verblijfsvergunning inmiddels hebben ingetrokken of beëindigd, zoals een intrekkings- of beëindigingsbeschikking dan wel een voornemen daartoe. Ook stelt de rechtbank vast dat eiser tijdens het op 14 februari 2024 plaatsgevonden “
gehoor bescherming EU, EER of Zwitserland” desgevraagd heeft verklaard dat hij vanaf 26 februari 2020 internationale bescherming heeft in Duitsland. Daarnaast bevindt zich in het digitale dossier een door Duitsland aan eiser afgegeven verblijfsdocument dat geldig was tot 23 maart 2023. De enkele omstandigheid dat de geldigheidsduur van dit verblijfsdocument is verlopen maakt niet dat de toegekende internationale bescherming is komen te ontvallen. De rechtbank verwijst hieromtrent naar de uitspraken van de Afdeling van 22 juni 2018 en 7 maart 2022 [4] . Het voorgaande maakt naar het oordeel van de rechtbank dan ook dat verweerder terecht heeft geconcludeerd dat eiser in Duitsland internationale bescherming geniet en niet in Nederland. Naar het oordeel van de rechtbank zijn namens eiser geen concrete aanknopingspunten naar voren gebracht op grond waarvan tot een ander oordeel moet worden gekomen.