ECLI:NL:RBDHA:2024:3776
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing aanvraag verblijfsvergunning regulier voor humanitaire doeleinden en beoordeling van de voorwaarden voor B8-vergunning
In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen, wordt het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd voor humanitaire doeleinden beoordeeld. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft de aanvraag op 31 oktober 2023 afgewezen, en het bezwaar daartegen is bij besluit van 16 januari 2024 ongegrond verklaard. De rechtbank heeft op 11 maart 2024 de zaak behandeld.
De rechtbank volgt het standpunt van de staatssecretaris dat eiser niet voldoet aan de voorwaarden voor een B8-vergunning, omdat het Openbaar Ministerie heeft aangegeven dat eisers aanwezigheid in Nederland niet noodzakelijk is voor de opsporing en vervolging van mensenhandel. Eiser heeft niet onderbouwd wat voor invloed een langere bedenktijd zou hebben gehad op het bestreden besluit. De rechtbank concludeert dat het beleid dat onderscheid maakt tussen Dublinclaimanten en niet-Dublinclaimanten gerechtvaardigd is en dat er geen sprake is van schending van het rechtszekerheidsbeginsel.
Eiser heeft ook aangevoerd dat hij niet tijdig is herkend als slachtoffer van mensenhandel en dat hij daardoor geen toegang heeft gehad tot de voorzieningen die hem toekomen op basis van de relevante richtlijnen. De rechtbank oordeelt echter dat eiser vanaf zijn asielaanvraag voorzieningen heeft ontvangen en dat hij niet heeft onderbouwd op welk moment hij eerder herkend had moeten worden. De rechtbank concludeert dat het beroep ongegrond is en dat eiser geen recht heeft op vergoeding van proceskosten.