ECLI:NL:RBDHA:2024:3919

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
21 maart 2024
Publicatiedatum
21 maart 2024
Zaaknummer
NL24.8817
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • S. Ketelaars - Mast
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen voortduren maatregel van bewaring met zicht op uitzetting naar Algerije

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 21 maart 2024 uitspraak gedaan in een beroep tegen het voortduren van de maatregel van bewaring van eiser, die van Algerijnse nationaliteit is. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had op 7 januari 2024 de maatregel van bewaring opgelegd op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser heeft beroep ingesteld tegen het voortduren van deze maatregel en verzocht om schadevergoeding. Tijdens de zitting op 15 maart 2024, die via telehoren werd gehouden, is eiser verschenen vanuit het detentiecentrum in Rotterdam, terwijl zijn gemachtigde en een tolk aanwezig waren in de rechtbank in Groningen. De staatssecretaris was vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de maatregel van bewaring eerder is getoetst en dat deze tot het sluiten van het onderzoek op 16 februari 2024 rechtmatig was. De rechtbank heeft de rechtmatigheid van het voortduren van de maatregel beoordeeld en geconcludeerd dat de staatssecretaris voldoende voortvarend werkt aan de uitzetting van eiser. De rechtbank heeft de argumenten van eiser, waaronder het gebrek aan zicht op uitzetting en de vermeende vertraging in het lp-traject, verworpen. De rechtbank oordeelt dat er zicht op uitzetting naar Algerije is, mede op basis van cijfers die de staatssecretaris heeft overgelegd. Eiser heeft niet de benodigde medewerking verleend voor zijn uitzetting, wat ook een belangrijke factor in de beoordeling was.

De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door mr. S. Ketelaars - Mast, rechter, en openbaar gemaakt op rechtspraak.nl. Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.8817

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser,

geboren op [geboortedatum],
van Algerijnse nationaliteit,
V-nummer: [nummer],
(gemachtigde: mr. F.A. Broersma),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, de staatssecretaris,

(gemachtigde: mr. A.J. Rossingh).

Procesverloop

De staatssecretaris heeft op 7 januari 2024 aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd. Deze maatregel duurt nog voort.
Eiser heeft tegen het voortduren van de maatregel van bewaring beroep ingesteld. Daarbij heeft hij verzocht om schadevergoeding.
De staatssecretaris heeft een voortgangsrapportage overgelegd.
De rechtbank heeft het beroep op 15 maart 2024, met behulp van telehoren op zitting behandeld. Eiser is verschenen op het detentiecentrum in Rotterdam. De gemachtigde van eiser is verschenen op de rechtbank in Groningen, tevens is daar een tolk verschenen. De staatssecretaris heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.

Overwegingen

1. De rechtbank stelt voorop dat zij deze maatregel van bewaring al eerder heeft getoetst. Uit de uitspraak van 20 februari 2024 (in de zaak NL24.3994) volgt dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek dat aan die uitspraak ten grondslag ligt, rechtmatig was. Daarom is bij de beoordeling van de rechtmatigheid van het voortduren van de maatregel van bewaring slechts de periode van belang sinds het moment van het sluiten van dat onderzoek op 16 februari 2024.
2. Indien de rechtbank van oordeel is dat de toepassing of tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring in strijd is met de Vw dan wel bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is, verklaart zij op grond van artikel 96, derde lid, van de Vw het beroep gegrond en beveelt zij de opheffing van de maatregel of een wijziging van de wijze van tenuitvoerlegging daarvan.
Standpunten eiser
3. Eiser stelt zich op het standpunt dat zicht op uitzetting op korte termijn ontbreekt. Hiertoe voert eiser aan dat de laissez-passer (lp) die de staatssecretaris voor hem heeft aangevraagd is geweigerd. Eiser stelt dat er een lp-aanvraag voor hem bij de Marokkaanse autoriteiten is gedaan en dat de intentie bestond om hem te presenteren bij de Marokkaanse autoriteiten, terwijl eiser heeft aangegeven de Algerijnse nationaliteit te hebben.
3.1.
Eiser stelt zich verder op het standpunt dat de staatssecretaris onvoldoende voortvarend aan de uitzetting van eiser werkt. Hiertoe voert eiser aan dat er een lp is aangevraagd voor Afghanistan, welke aanvraag vervolgens weer is ingetrokken. Eiser stelt dat hierdoor het lp-traject voor Algerije onnodig is vertraagd.
Oordeel rechtbank
4. De rechtbank is van oordeel dat de staatssecretaris voldoende voortvarend aan de uitzetting werkt. Uit de voortgangsrapportage en het verhandelde ter zitting blijkt dat de staatssecretaris sinds het sluiten van het onderzoek in de vorige procedure op 5 maart 2024 heeft gerappelleerd op de lp-aanvraag, dat er binnenkort weer een vertrekgesprek wordt gevoerd en dat een foto van eiser en een kopie van zijn Algerijnse paspoort zijn opgestuurd naar de IOM om vrijwillige terugkeer te bewerkstelligen. De rechtbank volgt de gemachtigde van eiser niet in zijn standpunt dat er een presentatie gepland stond bij de Marokkaanse autoriteiten, nu dit niet blijkt uit de voortgangsrapportage en eiser ook ter zitting heeft bevestigd dat hij niet bij het Marokkaanse consulaat is gepresenteerd.
4.1.
De rechtbank ziet verder geen aanleiding voor het oordeel dat zicht op uitzetting binnen redelijke termijn ontbreekt. De rechtbank is van oordeel dat in zijn algemeenheid zicht op uitzetting naar Algerije weer kan worden aangenomen. Hiertoe overweegt de rechtbank dat de staatssecretaris ter zitting cijfers heeft overgelegd waaruit blijkt dat er, tot 29 februari 2024, 77 lp’s bij de Algerijnse autoriteiten zijn aangevraagd, waarbij de nationaliteit van 57 vreemdelingen is bevestigd en dit 9 keer heeft geleid tot afgifte van een lp. Nu er in het geval van eiser een nationaal paspoort voor handen is, ziet de rechtbank geen aanleiding voor het oordeel dat zicht op uitzetting binnen redelijke termijn ontbreekt. De rechtbank volgt eiser niet in het standpunt dat de lp-aanvraag is geweigerd, nu dit niet blijkt uit de voortgangsrapportage of het verhandelde ter zitting.
4.2.
Op eiser rust bovendien de rechtsplicht Nederland te verlaten. Deze plicht brengt onder meer met zich mee dat eiser actieve en volledige medewerking aan zijn uitzetting dient te verlenen, zoals volgt uit de Afdelingsuitspraken van 13 januari 2022 (ECLI:NL:RVS:2022:85) en van 2 augustus 2022 (ECLI:NL:RVS:2022:2210). De rechtbank constateert dat eiser die medewerking niet verleent. Nu de Algerijnse autoriteiten voldoende medewerking verlenen aan het verkrijgen van de voor uitzetting benodigde documenten, is er geen grond voor het oordeel dat zij, indien de vreemdeling zijn medewerking verleent, geen lp op zijn naam willen verstrekken.

Conclusie en gevolgen

5. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S. Ketelaars - Mast, rechter, in aanwezigheid van mr. K.E. Mulder, griffier en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerd publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.