ECLI:NL:RBDHA:2024:4004
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van het beroep tegen het niet in behandeling nemen van een asielaanvraag op basis van de Dublinverordening
In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen, wordt het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd beoordeeld. De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft de aanvraag op 15 januari 2024 niet in behandeling genomen, omdat Duitsland verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. De rechtbank doet uitspraak zonder zitting op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
De rechtbank overweegt dat de Europese Unie gezamenlijke regelgeving heeft vastgesteld over het in behandeling nemen van asielaanvragen, vastgelegd in de Dublinverordening. In dit geval heeft Nederland op 21 december 2023 een verzoek om terugname bij Duitsland ingediend, dat op 22 december 2023 is aanvaard. Eiser betwist de zorgvuldigheid van het voornemen van de staatssecretaris en stelt dat zijn persoonlijke omstandigheden niet zijn meegenomen in de beoordeling.
De rechtbank volgt eiser niet in zijn stelling dat het voornemen onzorgvuldig tot stand is gekomen. Het voornemen wordt gezien als een voorbereidingshandeling en niet als een besluit met rechtsgevolgen. De rechtbank concludeert dat de staatssecretaris voldoende duidelijk heeft uiteengezet waarom Duitsland verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag en dat alle bezwaren van eiser in de motivering van het bestreden besluit zijn meegenomen. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat de asielaanvraag van eiser terecht buiten behandeling is gesteld en dat hij kan worden overgedragen aan Duitsland. Eiser krijgt geen proceskostenvergoeding.