In deze zaak hebben eisers, van Turkse nationaliteit, op 1 september 2022 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft echter niet tijdig op deze aanvraag beslist. Op 29 december 2023 hebben eisers de staatssecretaris in gebreke gesteld wegens het uitblijven van een besluit. Vervolgens hebben zij op 18 januari 2024 beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit. De staatssecretaris heeft geen verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak gedaan zonder zitting. De rechtbank overweegt dat het niet tijdig nemen van een besluit gelijkgesteld kan worden met een besluit, zoals bepaald in artikel 6:2 van de Awb. De wettelijke beslistermijn voor de staatssecretaris om op de aanvraag te beslissen is verstreken op 1 december 2023. Aangezien eisers rechtsgeldig in gebreke zijn gesteld en er meer dan twee weken zijn verstreken, is het beroep kennelijk gegrond.
De rechtbank legt een rechterlijke dwangsom op aan de staatssecretaris, die binnen zestien weken na de uitspraak een besluit op de aanvraag moet bekendmaken. De dwangsom bedraagt € 100,- per dag dat de beslistermijn wordt overschreden, met een maximum van € 7.500,-. Daarnaast veroordeelt de rechtbank de staatssecretaris in de proceskosten van eisers, vastgesteld op € 437,50. Deze uitspraak is gedaan door mr. N.M. Waterschoot, rechter, en openbaar gemaakt op rechtspraak.nl.