Overwegingen
1. De rechtbank heeft in de beroepszaak uitspraak gedaan zonder zitting. Artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) biedt die mogelijkheid als het eindoordeel buiten redelijke twijfel staat.
2. De rechtbank heeft het beroep kennelijk niet-ontvankelijk geacht. De reden hiervoor is dat de rechtbank tot de conclusie is gekomen dat de ingebrekestelling prematuur was ingediend.
3. In deze verzetzaak beoordeelt de rechtbank in de eerste plaats of in de buiten-zittinguitspraak terecht is geoordeeld dat buiten redelijke twijfel is dat het beroep niet-ontvankelijk is. Aan de inhoud van de beroepsgronden komt de rechtbank in deze zaak pas toe als het verzet gegrond is.
4. In de onderhavige zaak is op 20 oktober 2023 door deze rechtbank en zittingsplaats uitspraak gedaan. Opposant heeft op 21 november 2023, dus binnen een termijn van zes weken, een verzetschrift ingediend. Het verzet is dus tijdig ingesteld.
5. Opposant voert tegen de uitspraak van de rechtbank aan dat de ingebrekestelling van 29 augustus 2023 niet prematuur is ingediend. Hierbij voert hij aan dat hij in het beroepschrift tegen het niet tijdig beslissen heeft gewezen op de maximale beslistermijn van 21 maanden zoals neergelegd in artikel 31, lid 5, van de Procedurerichtlijn.Deze termijn is op 14 augustus 2023 verlopen.
6. De rechtbank oordeelt als volgt. De asielaanvraag van opposant dateert van 14 november 2021. Deze rechtbank en zittingsplaats heeft op 20 oktober 2023 het beroep niet-ontvankelijk verklaard. De rechtbank oordeelt dat de uitleg van opposant van artikel 31, lid 5 van de Procedurerichtlijn correct is en dat de rechtbank hiermee ten onrechte geen rekening heeft gehouden.
7. De rechtbank in de buiten-zittingsuitspraak heeft ten onrechte geoordeeld dat het beroep kennelijk, dus buiten redelijke twijfel, niet-ontvankelijk was zodat het beroep ten onrechte om die reden zonder zitting is afgedaan. Het verzet is gegrond. Dat betekent dat de buiten-zittingsuitspraak vervalt en de rechtbank het onderzoek hervat in de stand waarin zich dat bevond voordat die buiten-zittinguitspraak werd gedaan.
8. Onder verwijzing naar artikel 8:55, tiende lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) doet de rechtbank niet alleen uitspraak op het verzet, maar ook op het beroep.
9. Opposant zal hierna worden aangeduid als eiser. Geopposeerde zal worden aangeduid als verweerder.
10. Als een bestuursorgaan niet op tijd beslist op een aanvraag of bezwaarschrift, kan de betrokkene daartegen in beroep gaan. Voordat hij beroep kan instellen, moet de betrokkene per brief aan het bestuursorgaan laten weten dat binnen twee weken alsnog beslist moet worden op zijn aanvraag of bezwaar (de zogenoemde ingebrekestelling). Als er na die twee weken nog steeds geen besluit is, dan kan de betrokkene beroep instellen. Dit staat (onder andere) in artikel 6:12 van de Awb.
11. De rechtbank overweegt dat verweerder in beginsel op grond van artikel 42, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) binnen zes maanden na ontvangst van de aanvraag een besluit op de asielaanvraag moet nemen. Op grond van artikel 42, zesde lid, van de Vw geldt een uitzondering indien in het kader van de asielaanvraag wordt onderzocht of op grond van de Dublinverordeningeen andere lidstaat voor de behandeling van de aanvraag verantwoordelijk is. In zo’n geval vangt de beslistermijn van de staatssecretaris aan op het tijdstip waarop overeenkomstig de Dublinverordening wordt vastgesteld dat Nederland verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. Hierbij mag de maximale termijn van 21 maanden die volgt uit artikel 35, vijfde lid, van de Procedurerichtlijn, niet worden overschreden.
12. Eiser heeft op 14 november 2021 een asielaanvraag in Nederland ingediend. Verweerder heeft in eerste instantie een andere lidstaat verantwoordelijk geacht voor de behandeling van de asielaanvraag. Op 25 juli 2022 heeft de staatssecretaris aan eiser bericht dat zijn asielaanvraag in de nationale procedure zal worden behandeld. Dat maakt dat de staatssecretaris vanaf die datum verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag van eiser en dat de termijn waarbinnen de staatssecretaris op eisers asielaanvraag moet beslissen op dat tijdstip is aangevangen.
13. Op het moment dat eiser is toegelaten in de nationale procedure is Wijzigingsbesluit Vreemdelingencirculaire 2022/22 van toepassing op de asielaanvraag van eiser en is de beslistermijn met negen maanden verlengd.De beslistermijn op de asielaanvraag van eiser zou daarom eindigen op 25 oktober 2023. De maximale beslistermijn van 21 maanden vanaf de indiening van de asielaanvraag eindigt echter eerder, op 14 augustus 2023.
14. De rechtbank stelt vast dat de wettelijke en maximale beslistermijn is verstreken, dat eiser op 29 augustus 2023 verweerder rechtsgeldig in gebreke heeft gesteld en dat sindsdien meer dan twee weken zijn verstreken. Het beroep is daarom gegrond.
15. Omdat het beroep gegrond is, zal de rechtbank met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, aanhef en onder b, van de Awb bepalen dat verweerder alsnog een besluit bekend dient te maken op de asielaanvraag van eiser. In de uitspraak van 8 juli 2020 (ECLI:NL:RVS:2020:1560) heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State verweerder gevolgd in het standpunt dat een termijn van acht weken voor het houden van een eerste gehoor en een termijn van acht weken voor het bekend maken van een besluit op de aanvraag (het 8+8-wekenmodel) passend is. De rechtbank legt daarom een nadere beslistermijn op van zestien weken. 16. Met toepassing van artikel 8:55d, tweede lid, van de Awb bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiser een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee de beslistermijn wordt overschreden. Daarbij geldt wel een maximum van € 7.500,-.
17. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 875 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 0,5 punt voor het indienen van een verzetschrift, met een waarde per punt van € 875,- en een wegingsfactor 0,5 voor het beroepschrift en een wegingsfactor van 1 voor het verzetschrift).