In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 3 april 2024, wordt het beroep van eiser tegen de inwilliging van zijn asielaanvraag beoordeeld. Eiser, van Jemenitische nationaliteit, heeft op 15 februari 2023 een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel ingediend. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft deze aanvraag op 15 februari 2024 ingewilligd, maar eiser is van mening dat het ongeloofwaardigheidsoordeel over zijn homoseksuele geaardheid negatieve gevolgen heeft voor zijn gezinsherenigingsaanvraag. De rechtbank heeft op 22 maart 2024 de zaak behandeld, waarbij eiser, zijn gemachtigde, een tolk en de gemachtigde van de staatssecretaris aanwezig waren.
De rechtbank concludeert dat eiser procesbelang heeft bij de behandeling van zijn beroep, ondanks dat zijn asielaanvraag is ingewilligd. De rechtbank oordeelt dat het ongeloofwaardigheidsoordeel van de staatssecretaris over eisers geaardheid van invloed kan zijn op een toekomstige gezinsherenigingsprocedure. De staatssecretaris had zich op het standpunt gesteld dat eiser geen procesbelang heeft, maar de rechtbank volgt dit standpunt niet. Eiser heeft immers niet alleen beroep ingesteld voor het verkrijgen van een asielvergunning, maar ook omdat het ongeloofwaardigheidsoordeel gevolgen kan hebben voor zijn gezinsherenigingsaanvraag.
De rechtbank komt tot de conclusie dat de staatssecretaris onvoldoende heeft gemotiveerd waarom eisers verklaringen over zijn geaardheid ongeloofwaardig zijn. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit wegens strijd met artikel 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht en draagt de staatssecretaris op om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen op de asielaanvraag van eiser, met inachtneming van deze uitspraak. Tevens veroordeelt de rechtbank de staatssecretaris in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1750,-.