ECLI:NL:RBDHA:2024:4663

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
3 april 2024
Publicatiedatum
3 april 2024
Zaaknummer
NL24.6890
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • S. Ketelaars - Mast
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen de inwilliging van een asielaanvraag met betrekking tot ongeloofwaardigheid van homoseksuele geaardheid

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 3 april 2024, wordt het beroep van eiser tegen de inwilliging van zijn asielaanvraag beoordeeld. Eiser, van Jemenitische nationaliteit, heeft op 15 februari 2023 een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel ingediend. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft deze aanvraag op 15 februari 2024 ingewilligd, maar eiser is van mening dat het ongeloofwaardigheidsoordeel over zijn homoseksuele geaardheid negatieve gevolgen heeft voor zijn gezinsherenigingsaanvraag. De rechtbank heeft op 22 maart 2024 de zaak behandeld, waarbij eiser, zijn gemachtigde, een tolk en de gemachtigde van de staatssecretaris aanwezig waren.

De rechtbank concludeert dat eiser procesbelang heeft bij de behandeling van zijn beroep, ondanks dat zijn asielaanvraag is ingewilligd. De rechtbank oordeelt dat het ongeloofwaardigheidsoordeel van de staatssecretaris over eisers geaardheid van invloed kan zijn op een toekomstige gezinsherenigingsprocedure. De staatssecretaris had zich op het standpunt gesteld dat eiser geen procesbelang heeft, maar de rechtbank volgt dit standpunt niet. Eiser heeft immers niet alleen beroep ingesteld voor het verkrijgen van een asielvergunning, maar ook omdat het ongeloofwaardigheidsoordeel gevolgen kan hebben voor zijn gezinsherenigingsaanvraag.

De rechtbank komt tot de conclusie dat de staatssecretaris onvoldoende heeft gemotiveerd waarom eisers verklaringen over zijn geaardheid ongeloofwaardig zijn. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit wegens strijd met artikel 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht en draagt de staatssecretaris op om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen op de asielaanvraag van eiser, met inachtneming van deze uitspraak. Tevens veroordeelt de rechtbank de staatssecretaris in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1750,-.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.6890

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], V-nummer: [nummer], eiser

(gemachtigde: mr. R. Balkenende),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, de staatssecretaris

(gemachtigde: mr. B.W. Zagers).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de inwilliging van zijn asielaanvraag. Eiser stelt van Jemenitische nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedatum]. Hij heeft op 15 februari 2023 een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. De staatssecretaris heeft met het bestreden besluit van 15 februari 2024 deze aanvraag in de verlengde procedure ingewilligd op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw).
1.1.
De rechtbank heeft het beroep op 22 maart 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser, een tolk en de gemachtigde van de staatssecretaris.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank ziet zich ambtshalve voor de vraag gesteld of eiser procesbelang heeft bij de behandeling van zijn beroep, nu zijn asielaanvraag is ingewilligd.
2.1.
Het beroep van eiser richt zich tegen de overweging van de staatssecretaris dat zijn homoseksuele geaardheid ongeloofwaardig is. Volgens eiser heeft hij procesbelang bij de beoordeling van zijn beroep, omdat dit ongeloofwaardigheidsoordeel tot gevolg heeft dat het voor hem onmogelijk is om gezinshereniging aan te vragen met zijn (mannelijke) partner. Ter onderbouwing hiervan verwijst eiser naar de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 11 april 2019 [1] en 2 september 2021. [2]
2.2.
De staatssecretaris heeft zich op het standpunt gesteld dat eiser geen procesbelang heeft, omdat eiser met de aan hem verleende verblijfsvergunning asiel het doel van zijn procedure heeft bereikt. De staatssecretaris wijst erop dat volgens vaste rechtspraak [3] slechts sprake is van procesbelang als de vreemdeling in een gunstigere positie zou kunnen komen. Uit die rechtspraak volgt volgens de staatssecretaris dat een wijziging van de verleningsgrond van de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd daar niet toe leidt. [4] De door eiser aangehaalde Afdelingsuitspraken zijn volgens de staatssecretaris niet vergelijkbaar met de onderhavige zaak, omdat het daar ging om de ongeloofwaardigheid van de identiteit en verder aan alle voorwaarden voor nareis werd voldaan. Daarnaast heeft de staatssecretaris erop gewezen dat hij in nareiszaken niet gebonden is aan het geloofwaardigheidsoordeel in de asielprocedure.
2.3.
De rechtbank volgt het standpunt van de staatssecretaris niet en concludeert dat eiser weldegelijk belang heeft bij de behandeling van zijn beroep. Het is immers niet uitgesloten dat eiser in een eventuele gezinsherenigingsprocedure in een betere positie kan komen te verkeren als hij in de onderhavige procedure in het gelijk wordt gesteld. Dit is ook in overeenstemming met de uitspraken van de Afdeling van 11 april 2019 [5] en 2 september 2021. [6] In die uitspraken heeft de Afdeling overwogen dat de vreemdelingen procesbelang hebben bij de beoordeling van het ongeloofwaardigheidsoordeel van de geboortedatum dan wel de identiteit in de asielprocedure, omdat zij familie willen laten nareizen. Naar het oordeel van de rechtbank is deze redenering analoog van toepassing in de onderhavige zaak, aangezien ook hier het ongeloofwaardigheidsoordeel van een relevant element in de asielprocedure invloed kan hebben op een andere procedure.
2.4.
De verwijzing van de staatssecretaris naar de jurisprudentie van de Afdeling [7] - waarin is geoordeeld dat een wijziging van de verleningsgrond van de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd geen procesbelang oplevert - doet aan het voorgaande niet af. Eiser heeft immers niet enkel beroep ingesteld voor het verkrijgen van een asielvergunning op een andere verleningsgrond, maar bovenal omdat het ongeloofwaardigheidsoordeel van zijn geaardheid mogelijk van invloed is op zijn gezinsherenigingsaanvraag.
2.5.
Naar het oordeel van de rechtbank is hierbij niet vereist dat aan alle andere voorwaarden voor gezinshereniging is voldaan, aangezien die beoordeling geen onderdeel uitmaakt van deze procedure. In het geval van eiser heeft hij tijdens de gehoren al verklaard over zijn (mannelijke) partner, waarna hij na het inwilligende besluit heeft kunnen aanvoeren dat het ongeloofwaardigheidsoordeel over zijn geaardheid gevolgen kan hebben voor de gezinsherenigingsprocedure. Ook de stelling van de staatssecretaris dat hij in nareis- dan wel gezinsherenigingsprocedures niet is gebonden aan het geloofwaardigheidsoordeel in de asielprocedure, maakt niet dat het ongeloofwaardigheidsoordeel in het geheel geen rol kan spelen in een dergelijke andere procedure.
3. De rechtbank komt daarmee tot de conclusie dat eiser belang heeft bij een behandeling van zijn beroep en gaat daarom over tot de inhoudelijke beoordeling van de beroepsgrond.
Heeft de staatssecretaris voldoende gemotiveerd dat eisers geaardheid ongeloofwaardig is?
4. Eiser voert vervolgens aan dat hij geloofwaardige verklaringen heeft afgelegd over zijn geaardheid, zijn relatie, de situatie voor LHBTI in het land van herkomst en de wijze waarop hij in Nederland zijn geaardheid uitdraagt en dat hem daarom een verblijfsvergunning op grond van artikel 29, eerste lid, onder a, van de Vw had moeten worden verleend. Eiser vindt het opvallend dat zijn atheïsme wel geloofwaardig is bevonden, terwijl hij tijdens het nader gehoor heeft aangegeven dat er een verband bestaat tussen het ontdekken van zijn geaardheid en zijn bekering tot het atheïsme.
4.1.
De staatssecretaris heeft in het inwilligende besluit overwogen dat eisers verklaringen over zijn geaardheid ongeloofwaardig zijn.
4.2.
Deze beroepsgrond slaagt. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de staatssecretaris onvoldoende gemotiveerd waarom eisers verklaringen over zijn geaardheid ongeloofwaardig zijn. In het besluit is immers geen enkele onderbouwing gegeven voor deze conclusie. Hiermee heeft de staatssecretaris evident geen blijk gegeven van een integrale geloofwaardigheidsbeoordeling, waarbij hij de verklaringen van eiser over de verschillende in de WI 2019/17 genoemde thema’s uitdrukkelijk in hun onderlinge samenhang en in het licht van de overige verklaringen en het overgelegd bewijsmateriaal had moeten bezien. [8]

Conclusie en gevolgen

5. Gelet op het hiervoor overwogene is het beroep gegrond. Dat betekent dat eiser gelijk krijgt. De rechtbank zal het bestreden besluit vernietigen wegens strijd met artikel 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht.
5.1.
De rechtbank ziet geen aanleiding om de rechtsgevolgen in stand te laten of zelf op de aanvraag te beslissen, omdat het aan de staatssecretaris is om een nieuwe integrale beoordeling te maken. De staatssecretaris zal daarom binnen zes weken na de dag van bekendmaking van deze uitspraak een nieuw besluit moeten nemen op de asielaanvraag van eiser met inachtneming van deze uitspraak.
5.2.
De rechtbank veroordeelt de staatssecretaris in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank vast op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1750,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 875,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • draagt de staatssecretaris op binnen zes weken na de dag van bekendmaking van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak;
  • veroordeelt de staatssecretaris in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1750,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S. Ketelaars - Mast, rechter, in aanwezigheid van mr. J.A. Hessels, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.