ECLI:NL:RBDHA:2024:4818

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
7 februari 2024
Publicatiedatum
5 april 2024
Zaaknummer
23/3260
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing urgentieverklaring op basis van huisvestingsverordening en beleidsregels

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Den Haag, waarbij haar aanvraag om een urgentieverklaring is afgewezen. De aanvraag werd afgewezen op 23 september 2022 en het bestreden besluit van 4 april 2023 bevestigde deze afwijzing. Eiseres, die met haar twee kinderen in Den Haag woont, heeft psychische problemen ontwikkeld na een bedreiging en mishandeling in 2021. Ze verzocht om een urgentieverklaring op medische gronden, maar het college oordeelde dat zij niet aan de vereisten voldeed, waaronder het niet aantoonbaar reageren op het woningaanbod.

De rechtbank heeft het beroep op 29 november 2023 behandeld via een videoverbinding. Eiseres voerde aan dat de afwijzing onzorgvuldig was en dat haar huidige woonsituatie haar behandeling verstoort. De rechtbank oordeelde dat het college in redelijkheid de aanvraag kon afwijzen, omdat eiseres niet had voldaan aan de vereiste voorwaarden. De rechtbank benadrukte dat de beoordelingsvrijheid van het college in deze context groot is, gezien het tekort aan sociale huurwoningen en het aantal aanvragen.

De rechtbank concludeert dat er geen sprake is van een levensontwrichtende woonsituatie en dat de situatie van eiseres niet uitzonderlijk genoeg is om toepassing te geven aan de hardheidsclausule. Het beroep van eiseres wordt ongegrond verklaard, en de rechtbank oordeelt dat de kosten voor de procedure niet door het college vergoed hoeven te worden. De uitspraak is openbaar gedaan op 7 februari 2024.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 23/3260

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 7 februari 2024 in de zaak tussen

[eiseres] , uit [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. E.M. Prins),
en

het college van burgemeester en wethouders van Den Haag, verweerder

(gemachtigde: mr. G. Tjon Man Tsoi).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen het besluit van verweerder waarmee haar aanvraag om een urgentieverklaring is afgewezen.
1.1.
Verweerder heeft deze aanvraag met het besluit van 23 september 2022 (het primaire besluit) afgewezen. Met het bestreden besluit van 4 april 2023 op het bezwaar van eiseres is verweerder bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
1.2.
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3. De rechtbank heeft het beroep op 29 november 2023 met behulp van een videoverbinding behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres, de gemachtigde van eiseres en de gemachtigde van verweerder.

Beoordeling door de rechtbank

Waar gaat deze zaak over?
2. Eiseres woont met haar twee kinderen in een (driekamer)woning in Den Haag. Zij is in september 2021 in haar huis bedreigd en mishandeld door drie vrouwen, waardoor zij psychische problemen heeft ontwikkeld. Zij voelt zich door dit incident niet meer veilig in haar woning en heeft daarom een urgentieverklaring aangevraagd op grond van medische redenen. Verweerder heeft deze aanvraag afgewezen, omdat meerdere algemene weigeringsgronden van toepassing zijn. [1] Zo heeft eiseres nog niet alles gedaan wat redelijkerwijs tot de mogelijkheden behoort om het huisvestingsprobleem op te lossen. [2] Verder meent verweerder dat een andere woning niet per se het woonprobleem hoeft op te lossen, omdat zij zich daar ook onveilig en bedreigd kan voelen. [3] Ook heeft eiseres niet voldaan aan het vereiste dat zij gedurende drie maanden aantoonbaar twee keer per week heeft gereageerd op Woonnet-Haaglanden, voordat zij de aanvraag deed. [4] Er bestaat geen aanleiding om aan eiseres op grond van de hardheidsclausule een urgentieverklaring te verlenen. [5]
3. Het door eiseres ingediende bezwaar tegen het primaire besluit heeft verweerder aanleiding gegeven om alsnog bij een GGD-arts een medisch advies op te vragen. In het GGD-advies van 29 november 2022 staat dat uit onderzoek is gebleken dat de psychische en psychosociale problematiek gerelateerd is aan sociaal-culturele problematiek. Ook staat in dit advies dat een verhuizing er niet voor zal zorgen dat dit probleem wordt opgelost. Verder heeft de GGD-arts geconcludeerd dat bij eiseres sprake is van een ernstige, maar niet levensbedreigende en/of levensontwrichtende woonsituatie. Eiseres heeft aanvullende informatie overgelegd, te weten een verklaring van haar psycholoog van 13 maart 2023. Deze informatie bevat echter geen nieuwe feiten en omstandigheden die tot een ander oordeel kan leiden. Met deze aanvullende motivering is verweerder met het bestreden besluit bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
Wat vinden eiseres en verweerder in beroep?
4. Eiseres is het niet eens met de afwijzing. Zij voert aan dat het bestreden besluit niet zorgvuldig is voorbereid en onzorgvuldig is gemotiveerd. De huidige woning staat haar behandeling in de weg en verergert haar klachten. Volgens eiseres is wel degelijk sprake van een levensontwrichtende woonsituatie. Zij geeft aan dat dit niet alleen leidt tot een ernstige ontwrichting van haar leven, maar ook negatieve gevolgen heeft voor het herstelproces van haar PTTS. Dit wordt volgens eiseres ondersteund door twee verklaringen van haar psycholoog van 28 juli 2022 en 13 maart 2023, waarin wordt benadrukt dat verhuizing naar een andere woning de klachten van eiseres zal verminderen en een positief effect zal hebben op haar behandeling. Ook zit eiseres in de Ziektewet. Nu de GGD-arts geen contact heeft opgenomen met haar psycholoog, kan zijn medische advies niet worden gevolgd. Daarbij stelt verweerder ten onrechte dat eiseres het woonprobleem niet kan oplossen door te verhuizen naar een andere woning. Hiermee miskent verweerder het locatie-gebonden karakter van PTTS. Verder wijst eiseres op de impact die deze woonsituatie heeft op haar kinderen.
5. Verweerder heeft gemotiveerd verweer gevoerd en blijft bij zijn standpunt.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
Heeft verweerder de aanvraag van eiseres in redelijkheid kunnen afwijzen?
6. Bij de beoordeling van deze vraag stelt de rechtbank voorop dat verweerder bij zijn bevoegdheid tot het toekennen van een urgentieverklaring beoordelings- en beleidsvrijheid toekomt. De rechtbank moet het bestreden besluit daarom terughoudend toetsen. De hoogste bestuursrechter heeft geoordeeld dat het restrictieve beleid van verweerder met betrekking tot urgentieverklaringen niet onredelijk is, gelet op het grote aantal aanvragen voor een urgentieverklaring en het in verhouding daarmee geringe aantal woningen dat beschikbaar is. [6]
7. De rechtbank is van oordeel dat verweerder de aanvraag van eiseres in redelijkheid heeft kunnen afwijzen, omdat eiseres niet eerst direct voorafgaand aan de aanvraag drie maanden zelf aantoonbaar heeft gereageerd op het beschikbare woningaanbod. Uit de stukken blijkt immers dat eiseres in de drie maanden voorafgaand aan de aanvraag niet minstens twee keer per week op woningen heeft gereageerd. Op de zitting heeft eiseres dit ook erkend. Het betoog dat zij niet voldoende op woningen heeft kunnen reageren, omdat zij getraumatiseerd was en niet wist dat er zo streng op zou worden gelet, kan niet tot een ander oordeel leiden.
8. Nu één algemene weigeringsgrond al voldoende is om de urgentieaanvraag te weigeren, hoeven de andere algemene weigeringsgronden niet meer te worden besproken. [7] Hoewel verweerder op grond van zijn beleid hierdoor in beginsel ook niet toekomt aan de beoordeling van de vraag of er sprake is van een medische redenen op grond waarvan eventueel een urgentieverklaring kan worden verleend, [8] heeft hij toch aanleiding gezien om hierover een medisch advies op te vragen bij de GGD-arts. De rechtbank staat daarom voor de vraag of bij eiseres sprake is van een levensontwrichtende woonsituatie.
Is er sprake van een levensontwrichtende woonsituatie?
9. De rechtbank is van oordeel dat verweerder in redelijkheid heeft kunnen besluiten dat geen sprake is van een levensontwrichtende woonsituatie. In het medische advies aan verweerder staat dat de psychische en psychosociale klachten bij eiseres zijn gerelateerd aan sociaal-culturele problematiek. Daarbij bestaat er, volgens de GGD-arts, geen grote zekerheid dat de oorzaak van deze klachten kan worden verholpen door verhuizing. De rechtbank overweegt dat uit vaste rechtspraak volgt dat een bestuursorgaan, indien door een arts in zijn hoedanigheid van medisch deskundige een medisch advies heeft uitgebracht, dit advies mag betrekken bij zijn beoordeling van een aanvraag, indien het op een onpartijdige, objectieve en inzichtelijke wijze is opgesteld. [9] Verweerder wordt gevolgd in zijn stelling dat niet is gebleken dat het advies van de GGD-arts niet aan deze vereisten voldoet. Dat de psycholoog van eiseres juist verklaart dat verhuizen een positief effect zal hebben op de behandeling van eiseres doet hier niet aan af, nu deze verklaring is gedaan vanuit een behandelrelatie tussen de behandelaar en eiseres en daardoor niet als objectief kan worden gekwalificeerd. [10] Het betoog van eiseres slaagt daarom niet.
10. Ter zitting heeft de gemachtigde van eiseres de rechtbank verzocht om een medisch deskundige te benoemen. Uit het voorgaande volgt echter dat er geen aanleiding is om te twijfelen aan het advies van de arts van GGD Haaglanden. De rechtbank ziet daarom geen aanleiding tot het benoemen van een deskundige in deze procedure.
Had verweerder toepassing moeten geven aan de hardheidsclausule?
11. Verweerder voert het zeer terughoudende beleid dat toepassing van de hardheidsclausule alleen is bedoeld voor uitzonderlijke en schrijnende gevallen vanwege het tekort aan sociale huurwoningen en de vele woningzoekenden in de regio Haaglanden. [11] Hoewel de rechtbank begrijpt dat de situatie voor eiseres en haar kinderen niet ideaal is, onderscheidt zij zich met haar woonsituatie onvoldoende van anderen die zich in een soortgelijke situatie bevinden. Verweerder heeft de belangen van de kinderen van eiseres voldoende meegewogen. De rechtbank is daarom met verweerder van oordeel dat de situatie van eiseres niet zo uitzonderlijk en schrijnend is dat verweerder gehouden was om, in afwijking van het beleid, alsnog een urgentieverklaring te verstrekken.

Conclusie en gevolgen

12. Het beroep is ongegrond. Verweerder hoeft de kosten die eiseres heeft gemaakt voor deze procedure niet te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.M.H. van der Poort-Schoenmakers, rechter, in aanwezigheid van mr. J.R. van Veen, griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 7 februari 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zie in dit verband artikel 4:5, aanhef en onder c, g en m, van de Huisvestingsverordening Den Haag 2019 (hierna: de Huisvestingsverordening), in samenhang gelezen met artikel 2.1.3 onder a en f, artikel 2.1.7 onder e en artikel 2.1.13 onder a van de Beleidsregel urgentieverklaringen Den Haag 2019 (hierna: de Beleidsregel).
2.Artikel 4:5, onder c, van de Huisvestingsverordening Den Haag 2019 (de Verordening) in samenhang met 2.1.3, onder a, van de Beleidsregel urgentieverklaringen Den Haag 2019 (de Beleidsregel).
3.Artikel 4:5, onder g, van de Verordening in samenhang met artikel 2.1.7, onder e, van de Beleidsregel.
4.Artikel 4:5, onder m, van de Verordening in samenhang met artikel 2.13, onder a, van de Beleidsregel.
5.Artikel 7.3 van de Verordening.
6.Zie de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van
7.Zie de uitspraak van de Afdeling van 23 november 2022 (ECLI:NL:RVS:2022:3397).
8.Zie in dit verband artikel 4:7, eerste lid, van de Huisvestingsverordening.
9.Zie in dit verband de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 1 mei 2019, ECLI:NL:RVS:2019:1437.
10.Zie in dit verband de uitspraak van de voorzieningenrechter van deze rechtbank van 8 december 2022, ECLI:NL:RBDHA:2022:14286.
11.Zie artikel 7:3 van de Huisvestingsverordening, gelezen in samenhang met artikel 4:1, eerste lid, van de Beleidsregel.