In deze zaak heeft eiser een aanvraag ingediend voor uitstel van vertrek op basis van artikel 64 van de Vreemdelingenwet 2000, vanwege zijn gezondheidstoestand. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft deze aanvraag op 3 augustus 2023 afgewezen, en na bezwaar is deze afwijzing op 30 november 2023 gehandhaafd. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld, dat op 7 maart 2024 door de rechtbank is behandeld. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser lijdt aan afwijkingen in de mond, waarvoor hij onder behandeling is. Het Bureau Medische Advisering (BMA) heeft in een advies van 2 augustus 2023 geconcludeerd dat er geen medische noodsituatie op korte termijn te verwachten is, en dat eiser kan reizen zonder dat medische zorg noodzakelijk is. Eiser heeft betoogd dat het BMA-advies onzorgvuldig is en dat er wel degelijk een risico op kwaadaardige ontaarding bestaat, vooral gezien zijn medische voorgeschiedenis. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de staatssecretaris zich terecht op het BMA-advies heeft gebaseerd, omdat er geen contra-expertise is overgelegd die de conclusies van het BMA zou ondermijnen. De rechtbank heeft het beroep van eiser ongegrond verklaard, wat betekent dat de afwijzing van de aanvraag om uitstel van vertrek rechtmatig was. Eiser krijgt geen griffierecht terug en ook geen vergoeding van proceskosten.