ECLI:NL:RBDHA:2024:5005

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
9 april 2024
Publicatiedatum
9 april 2024
Zaaknummer
NL23.40098
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag uitstel van vertrek op grond van artikel 64 Vreemdelingenwet 2000 wegens gezondheidstoestand

In deze zaak heeft eiser een aanvraag ingediend voor uitstel van vertrek op basis van artikel 64 van de Vreemdelingenwet 2000, vanwege zijn gezondheidstoestand. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft deze aanvraag op 3 augustus 2023 afgewezen, en na bezwaar is deze afwijzing op 30 november 2023 gehandhaafd. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld, dat op 7 maart 2024 door de rechtbank is behandeld. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser lijdt aan afwijkingen in de mond, waarvoor hij onder behandeling is. Het Bureau Medische Advisering (BMA) heeft in een advies van 2 augustus 2023 geconcludeerd dat er geen medische noodsituatie op korte termijn te verwachten is, en dat eiser kan reizen zonder dat medische zorg noodzakelijk is. Eiser heeft betoogd dat het BMA-advies onzorgvuldig is en dat er wel degelijk een risico op kwaadaardige ontaarding bestaat, vooral gezien zijn medische voorgeschiedenis. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de staatssecretaris zich terecht op het BMA-advies heeft gebaseerd, omdat er geen contra-expertise is overgelegd die de conclusies van het BMA zou ondermijnen. De rechtbank heeft het beroep van eiser ongegrond verklaard, wat betekent dat de afwijzing van de aanvraag om uitstel van vertrek rechtmatig was. Eiser krijgt geen griffierecht terug en ook geen vergoeding van proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.40098

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser,

V-nummer: [nummer],
(gemachtigde: mr. W. Volkers),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,

(gemachtigde: mr. J.P.M. Wuite).

Inleiding

1. Eiser heeft een aanvraag ingediend voor verlening van uitstel van vertrek op grond artikel 64 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) vanwege zijn gezondheidstoestand. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag.
1.1.
De staatssecretaris heeft eisers aanvraag met het besluit van 3 augustus 2023 afgewezen. Met het bestreden besluit van 30 november 2023 op het bezwaar van eiser is de staatssecretaris bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
1.2.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 7 maart 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser, een tolk en de gemachtigde van de staatssecretaris.

Totstandkoming van het besluit

2. Eiser heeft op 25 juli 2023 de onderhavige aanvraag om uitstel van vertrek op grond van artikel 64 van de Vw ingediend.
2.1.
Op verzoek van de staatssecretaris heeft het Bureau Medische Advisering (BMA) op 2 augustus 2023 advies uitgebracht. Uit dat advies blijkt dat eiser bekend is met een afwijkingen in de mond. Hij is hiervoor aan zijn tong geopereerd in verband met een kwaadaardige aandoening aan de tong. Sindsdien staat hij onder medische behandeling bij de KNO-arts. Dit betreft een regelmatige beoordeling van de mondholte op het bestaan van kwaadaardige ontregeling van de bestaande afwijkingen. Volgens het BMA valt bij het uitblijven van deze regelmatige controles geen medische noodsituatie op korte termijn te verwachten, omdat er op dit moment geen sprake is van levensbedreigende symptomen van de ziekte. Er is weliswaar sprake is van een mogelijke kwaadaardige ontwikkeling vanuit de mondafwijkingen, maar deze kans is beperkt en daarnaast is een dergelijke kwaadaardige ontwikkeling niet direct levensbedreigend binnen een afzienbare periode (benoemd als indicatieve termijn). Het BMA verwijst ter onderbouwing van haar standpunt naar een artikel van het NVDV [1] waaruit volgt dat er maar een beperkte kans is dat zich opnieuw een afwijking in de mond ontwikkelt. De kans op kwaadaardige ontregeling bij mensen met een eerdere carcinoom in de mond betreft 5% per jaar. Het BMA concludeert verder dat eiser kan reizen met de gangbare vervoersmiddelen en dat er geen aanwijzingen zijn dat medische voorziening voor, tijdens en direct na de reis noodzakelijk is. De staatssecretaris heeft het BMA-advies aan het primaire besluit ten grondslag gelegd.
2.2.
In het bestreden besluit heeft de staatssecretaris overwogen dat er - kort gezegd - geen aanleiding bestaat om aan de inhoud van het BMA-advies te twijfelen.

Beoordeling door de rechtbank

Ten aanzien van het beroep
3. Eiser heeft in zijn beroepschrift verzocht om vrijstelling van het griffierecht. Bij brief van 5 januari 2024 heeft de griffier vooralsnog afgezien van het heffen van griffierecht. Gelet op de overgelegde verklaring van 5 januari 2024 is de rechtbank van oordeel dat het aannemelijk is dat eiser het griffierecht niet kan betalen en dat het niet betalen van het, in beginsel wel verschuldigde, griffierecht in dit geval verschoonbaar is. De rechtbank zal het verzoek om vrijstelling van betaling van het griffierecht daarom toewijzen
.
4. De rechtbank beoordeelt of de staatssecretaris de aanvraag van eiser om toepassing van artikel 64 van de Vw terecht heeft afgewezen. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
4.1.
Naar het oordeel van de rechtbank kan het betreden besluit in stand blijven
.Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
5. Het is vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (AbRvS) dat een advies van het BMA een deskundigenadvies is [2] . Indien en voor zover de staatssecretaris een BMA-advies, waaronder begrepen de eventueel nadien door het BMA uitgebrachte nota's, aan zijn besluitvorming ten grondslag legt, strekt de door de rechtbank te verrichten toetsing, indien de desbetreffende vreemdeling geen contra-expertise over legt, niet verder dan dat zij naar aanleiding van een aangevoerde beroepsgrond beoordeelt of de staatssecretaris zich er ingevolge artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) van heeft vergewist dat dit BMA-advies – naar wijze van totstandkoming – zorgvuldig en – naar inhoud – inzichtelijk en concludent is. [3] Als dat zo is dan mag de staatssecretaris van het advies uitgaan. Om het advies te bestrijden kan eiser aannemelijk maken dat het advies onzorgvuldig tot stand is gekomen, zodat de staatssecretaris er niet van mocht uitgaan. Ook kan eiser aannemelijk maken dat het advies (inhoudelijk) onjuist is. Een verschil van inzicht over de uit de medische gegevens te trekken conclusies betekent op zichzelf niet dat een BMA-advies niet op zorgvuldige wijze tot stand is gekomen, de redeneringen daarin niet begrijpelijk zijn en de getrokken conclusies daarop niet aansluiten
Standpunt eiser
6. Eiser stelt zich op het standpunt dat niet van het BMA-advies van 2 augustus 2023 kan worden uitgegaan en dat de staatssecretaris ten onrechte voorbij gaat aan het feit dat er sprake is recidiverende afwijkingen in zijn mond. Verder is de stelling in het BMA-advies, namelijk dat de kans op kwaadaardige ontregeling bij mensen met eerdere carcinoom in de mond 5% per jaar is, volgens eiser onvoldoende toegespitst op de casus van eiser. Eiser heeft immers al tweemaal een kwaadaardige afwijking gehad waarvoor een chirurgische resectie is verricht aan de tong, en dus geen laserresectie zoals wel het geval was bij de patiënten uit het artikel van het NVDV [4] waarnaar verwezen wordt in het BMA-advies. Bij eiser is verder sprake is van een uitgebreide leukoplakie van de mondholte en daarbij geldt een cumulatief risico. Ter onderbouwing verwijst eiser naar een brief van 5 februari 2024 van dr. [naam], de behandelaar van eiser die zich heeft uitgelaten over de situatie van eiser. Deze schrijft dat bij eiser een chirurgische resectie is verricht. Hij onderschrijft dat de kans op mogelijke kwaadaardige ontwikkeling van de mondafwijking 5% is op jaarbasis. Bij een uitgebreide leukoplakie van de mond zoals bij eiser geldt echter een cumulatief risico. Dat wil zeggen dat het risico jaarlijks optelt zodat op termijn wel degelijk een hoog risico bestaat op kwaadaardige ontaarding. Verder stelt eiser zich op het standpunt dat uit het aangehaalde artikel niet blijkt dat een kwaadaardige ontwikkeling niet direct levensbedreigend zal zijn binnen de indicatieve termijn, dan wel dat behandeling binnen de indicatieve termijn niet noodzakelijk is om te voorkomen dat de tumor incurabel wordt. Volgens eiser had de staatssecretaris zich moeten vergewissen van de juistheid van de conclusie van het BMA. Eiser stelt tenslotte dat de beschikbaarheid van behandeling in het algemeen in Somalië ongewis is, dan wel in zijn geheel niet beschikbaar is. Indien eiser te maken krijgt met een (kwaadaardige) afwijking – op wat voor termijn dan ook – zal hij dus niet behandeld kunnen worden. Eiser acht dit in strijd met artikel 3 van het EVRM. [5]
Aanvullende nota
6.1.
Op 29 februari 2024 heeft het BMA een aanvullende nota uitgebracht naar aanleiding van de in beroep overgelegde brief van 5 februari 2024 van eisers behandelaar, dr. [naam]. In deze nota wordt opnieuw door de BMA-arts aangegeven dat bij uitblijven van de behandeling geen medische noodsituatie binnen een indicatieve termijn van drie tot zes maanden wordt verwacht. Er kan echter wel ná zes maanden een situatie ontstaan waarbij er ernstige gevolgen kunnen optreden bij het uitblijven van behandeling, maar het is voor een arts niet te voorspellen wat het ziekteverloop over een periode langer dan zes maanden zal zijn en de daarmee samenhangende noodzakelijke behandeling kan wijzigen. Het BMA kan daarom geen uitspraak doen over het al dan niet optreden van een medische noodsituatie ná zes maanden vanwege mogelijke wijzigingen in de medische situatie van eiser en daaruit voortkomende behandeling die kunnen plaatsvinden in de loop der tijd. Deze wijzigingen zijn in het algemeen niet vooraf te bepalen. Daarnaast stelt de BMA-arts dat op de langere termijn ook niet-medische omgevingsfactoren van invloed kunnen zijn op het beloop. Om die reden kan ook niet worden bepaald welke beschikbare behandeling voldoende is om een eventueel te verwachten medische noodsituatie te voorkomen.
Oordeel rechtbank
7. Uit paragraaf A3/7.1.3 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc) volgt dat indien geen sprake is van een medische noodsituatie, aan de vraag of de noodzakelijke medische behandeling toereikend en beschikbaar is, niet meer wordt toegekomen. Dit betekent dat de rechtbank eerst de beroepsgronden van eiser zal beoordelen voor zover die gericht zijn tegen de conclusie dat er bij uitzetting naar Somalië geen sprake zal zijn van een medische noodsituatie.
7.1.
Uit het BMA-advies van 2 augustus 2023 en het aanvullende advies van 29 februari 2024 blijkt dat de BMA-arts bij het uitblijven van behandeling geen medische noodsituatie op korte termijn verwacht. Eiser stelt tegenover het BMA-advies geen contra-expertise, zodat alleen de vraag overblijft of concrete twijfel aan de juistheid van het advies is gerezen.
7.2.
De rechtbank is van oordeel dat de staatssecretaris zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat het BMA-advies van 4 augustus 2023 en het aanvullende advies van 29 februari 2024 naar wijze van totstandkoming zorgvuldig en naar inhoud inzichtelijk en concludent zijn. Het BMA is op basis van de overgelegde informatie tot de conclusie gekomen dat het uitblijven van de behandeling niet zal leiden tot een medische noodsituatie binnen drie tot zes maanden, omdat er op dit moment geen sprake is van levensbedreigende symptomen van de ziekte. Volgens het BMA is er weliswaar sprake van een mogelijke kwaadaardige ontwikkeling, maar deze kans is beperkt en is niet direct levensbedreigend binnen een periode van drie tot zes maanden. Dat, zoals de medisch behandelaar van eiser stelt sprake is van een risico dat jaarlijks optelt zodat op termijn wel degelijk een hoog risico bestaat op kwaadaardige ontaarding maakt dat niet anders. Er zijn daarvoor immers op dit moment geen aanwijzingen. Om deze reden slaagt deze beroepsgrond niet.
8. Omdat er in eisers geval geen medische noodsituatie op korte termijn wordt verwacht, is het niet van belang of medische zorg voor eiser in het land van herkomst beschikbaar is. Zodoende wordt voorbijgegaan aan hetgeen eiser heeft aangevoerd over de controle- en behandelmogelijkheden in Somalië.
Hoorplicht
9. De rechtbank volgt eiser ook niet in zijn stelling dat de staatssecretaris de hoorplicht heeft geschonden. Van horen in bezwaar mag worden afgezien, als er op voorhand redelijkerwijs geen twijfel over mogelijk is dat de gronden van bezwaar niet tot een ander besluit kunnen leiden. Eiser heeft in bezwaar geen nieuwe (medische) stukken overgelegd. De staatssecretaris heeft zich op het standpunt kunnen stellen dat, gelet op de motivering van het primaire besluit en hetgeen in bezwaar door eiser is aangevoerd, er op voorhand redelijkerwijs geen twijfel over mogelijk was dat het bezwaar niet kon leiden tot een andersluidend besluit. De staatssecretaris heeft daarom op grond van artikel 7:3, aanhef en onder b, van de Awb van het horen van eiser kunnen afzien.

Conclusie en gevolgen

10. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de staatssecretaris eisers aanvraag mocht afwijzen. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.W.C.M. van Emmerik, rechter, in aanwezigheid van
A. Hoekstra - Verbeek, griffier en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Nederlandse Vereniging voor Dermatologie en Venereologie https://nvdv.nl/patienten/dermatologie/zoek-een-dermatoloog/zoek-aan-artikel/thema-orale-pathologie-orale-leukoplakie-bij-behandelde-patienten-met-een-plaveiselcelcarcinoom-2023-04
2.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de AbRvS van 22 mei 2007, ECLI:NL:RVS:2007:BA6053.
3.Zie bijvoorbeeld de hiervoor vermelde uitspraak van 22 mei 2007 alsmede de uitspraak van 13 oktober 2010, ECLI:NL:RVS:2010:BO0794.
4.Nederlandse Vereniging voor Dermatologie en Venereologie
5.Verdrag ter bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.