Overwegingen
1. Eiser stelt te zijn geboren op [Geboortedatum] en de Vietnamese nationaliteit te hebben.
Het bestreden besluit 1 (terugkeerbesluit en inreisverbod)
2. Eiser stelt dat het terugkeerbesluit en inreisverbod onrechtmatig zijn uitgevaardigd. Gelet op de opheffing van de maatregel, is volgens eiser een vertrektermijn van vier weken aangewezen. Er is in dat geval ook geen grondslag aanwezig om een inreisverbod tegen hem uit te vaardigen. Tot slot betwist eiser zware grond 3adat in het terugkeerbesluit ten grondslag ligt aan de onderbouwing dat sprake is van een risico dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken.
3. De rechtbank is van oordeel dat de opheffing van de maatregel niet de rechtmatigheid van het uitgevaardigde terugkeerbesluit en inreisverbod raakt. Het staat vast dat eiser sinds de intrekking van zijn asielaanvraag geen rechtmatig verblijf heeft in Nederland, zodat hij Nederland uit eigen beweging dient te verlaten.Verweerder heeft eiser in kennis gesteld van deze verplichting en terecht tegen hem een terugkeerbesluit uitgevaardigd.Verweerder heeft het risico op onttrekking voldoende gemotiveerd en op grond hiervan een vertrektermijn aan eiser kunnen onthouden.Eisers betwisting van zware grond 3a doet niets af aan deze conclusie, aangezien voldoende gronden blijven staan waaruit volgt dat sprake is van een risico op onttrekking aan het toezicht in het geval van eiser. Nu verweerder een vertrektermijn heeft kunnen onthouden, diende hij ook een inreisverbod uit te vaardigen.Het beroep tegen het terugkeerbesluit en inreisverbod is dan ook ongegrond.
Het bestreden besluit 2 (maatregel van bewaring)
4. Eiser verzoekt aan de rechtbank om de maatregel op te heffen. Verweerder heeft een eerder opgelegde maatregel van 7 december 2023 opgeheven op 25 december 2023. Op 28 december 2023 heeft verweerder nogmaals de maatregel van 7 december 2023 opgeheven. Verweerder heeft zich ter zitting op het standpunt gesteld dat de genoemde datum (7 december 2023) in de opheffing van 25 december 2023 een kennelijke verschrijving is. De rechtbank volgt verweerder in zijn standpunt, nu niet is bestreden dat eiser op 28 december 2023 is vrijgelaten.
5. Omdat de bewaring is opgeheven, beperkt de beoordeling zich in dit beroep tot de vraag of aan eiser schadevergoeding moet worden toegekend. In dit verband moet de vraag worden beantwoord of de tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring op enig moment voorafgaande aan de opheffing daarvan onrechtmatig is geweest. Op grond van artikel 106 van de Vw kan de rechtbank indien de bewaring al is opgeheven vóór de behandeling van het verzoek om opheffing van de bewaring aan eiser een schadevergoeding ten laste van de Staat toekennen.
Gronden maatregel van bewaring
6. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de openbare orde de maatregel vordert, omdat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken en eiser de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert.
Verweerder heeft als zware grondenvermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3d. niet dan wel niet voldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit;
3f; zich zonder noodzaak heeft ontdaan van zijn reis- of identiteitsdocumenten;
3i. heeft te kennen gegeven dat hij geen gevolg zal geven aan zijn verplichting tot terugkeer;
en als lichte grondenvermeld dat eiser:
4a. zich niet aan één of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 heeft gehouden;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
7. Eiser betwist zware grond 3a. De rechtbank ziet geen aanleiding om deze beroepsgrond te bespreken, nu zij van oordeel is dat de overige zware en lichte gronden voldoende zijn toegelicht. Deze zware en lichte gronden kunnen daarom aan de maatregel ten grondslag worden gelegd en kunnen de maatregel ook dragen.
Bevoegdheid ambtenaar maatregel van bewaring
8. Eiser stelt dat niet is gebleken dat de maatregel is opgelegd door een bevoegd ambtenaar zoals bedoeld in artikel 5.3 van het Voorschrift Vreemdelingen 2000 (Vv). Niet iedere medewerker van de Immigratie- en Naturalisatiedienst is volgens eiser bevoegd om een maatregel van bewaring op te leggen.
9. De rechtbank is van oordeel dat de maatregel door een bevoegd ambtenaar is opgelegd. De rechtbank stelt vast dat de maatregel is ondertekend door F. El kaddouri. Boven de handtekening staat: “De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, namens deze, de bevoegde ambtenaar van de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND),”. Verder volgt uit artikel 5.3, eerste lid, laatste volzin, van het Vv dat een daartoe door de Minister aangewezen ambtenaar van de IND een dergelijke maatregel kan opleggen. Ten aanzien van de verder niet door eiser onderbouwde stelling dat niet iedere ambtenaar van de IND bevoegd is om een maatregel op te leggen, ziet de rechtbank geen aanleiding om in dit geval aan de bevoegdheid van de desbetreffende ambtenaar te twijfelen. De beroepsgrond faalt.
Uitreiking van de maatregel
10. Eiser voert aan dat de maatregel niet is uitgereikt in overeenstemming met artikel 5.3, eerste lid, laatste zin, van het Vb.
11. De rechtbank is van oordeel dat verweerder niet heeft voldaan aan alle formele vereisten van artikel 5.3, eerste lid, van het Vb. Eiser is namelijk niet schriftelijk, in een taal die hij verstaat, op de hoogte gebracht van de redenen van bewaring en van de mogelijkheid om tegen de maatregel van bewaring beroep in te stellen, waarbij hij recht heeft op gratis rechtsbijstand. Er is daarom sprake van een gebrek.
12. De rechtbank is echter van oordeel dat dit gebrek niet maakt dat de daaropvolgende bewaring onrechtmatig is, nu de ernst van het gebrek niet opweegt tegen de belangen die met de bewaring zijn gediend. Aan eiser is immers op initiatief van verweerder een advocaat toegekend die de maatregel van bewaring op enig moment heeft ontvangen en daartegen vervolgens namens eiser beroep heeft ingesteld. Hoewel deze informatie niet tijdens de uitreiking van de maatregel van bewaring schriftelijk en in een voor hem begrijpelijke taal aan eiser kenbaar is gemaakt, heeft eiser ook zonder deze mededeling gebruik kunnen maken van de hem toekomende rechtsbescherming. Daarbij is het van belang om op te merken dat uit de aan de maatregel van bewaring ten grondslag gelegde gronden en de daarbij gegeven motivering een risico op onttrekking aan het toezicht volgt.Tot slot wordt ook in aanmerking genomen dat eiser eerder, op 7 december 2023, een maatregel opgelegd heeft gekregen en tegen deze maatregel beroep heeft ingesteld bij de rechtbank. In de huidige maatregel worden dezelfde gronden met dezelfde motivering gehanteerd als in de maatregel van 7 december 2023.
13. In het kader van de ambtshalve toetsing van de maatregel stelt de rechtbank vast dat het voor de maatregel vereiste terugkeerbesluit niet is ondertekend. Het ontbreken van een ondertekening leidt tot een gebrek in het besluit. De rechtbank ziet aanleiding om het ontbreken van de ondertekening met toepassing van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht te passeren. De ondertekening van een terugkeerbesluit is namelijk geen wettelijk vereiste.Daarnaast heeft eiser niet gesteld en onderbouwd door het gebrek te zijn benadeeld. Verder is niet gebleken dat verweerder zonder het gebrek een andersluidend besluit zou hebben genomen. Eiser is daarom niet door het gebrek in zijn belangen geschaad.
14. Verder leidt de ambtshalve toetsing niet tot het oordeel dat de maatregel van bewaring op enig moment onrechtmatig was.
15. De beroepen zijn ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
16. Gelet op wat is overwogen in rechtsoverweging 13 bestaat aanleiding om verweerder te veroordelen in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.750 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 875 en een wegingsfactor 1).