ECLI:NL:RBDHA:2024:5184
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- H. Hanssen - Telman
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van asielaanvraag en verantwoordelijkheidscriteria onder de Dublinverordening
Op 11 april 2024 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een asielzaak waarbij de eiser, vertegenwoordigd door mr. G.J. van Kammen, in beroep ging tegen het besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, vertegenwoordigd door mr. P. Zijlstra, om zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel niet in behandeling te nemen. De staatssecretaris had geoordeeld dat Duitsland verantwoordelijk was voor de behandeling van de aanvraag, omdat de eiser eerder een asielaanvraag in Duitsland had ingediend. De rechtbank heeft de zaak op 9 april 2024 behandeld en oordeelde dat de staatssecretaris terecht had geconcludeerd dat er geen gezinsband was in de zin van de Dublinverordening, omdat de eiser niet voldoende bewijs had geleverd van zijn huwelijk en de gezinsband met zijn partner. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, wat betekent dat het besluit van de staatssecretaris in stand blijft. De rechtbank benadrukte dat de Europese regelgeving omtrent asielaanvragen, zoals vastgelegd in de Dublinverordening, bepaalt dat een asielaanvraag niet in behandeling wordt genomen als een andere lidstaat verantwoordelijk is. De rechtbank concludeerde dat de eiser niet kon aantonen dat hij en zijn partner een gezin vormden in het land van herkomst, en dat de staatssecretaris niet tekort was geschoten in zijn onderzoeksplicht. De rechtbank heeft ook het beroep van de eiser op artikel 17 van de Dublinverordening verworpen, omdat de gezinsband onvoldoende was onderbouwd. De uitspraak is openbaar gemaakt en kan worden aangevochten bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.