ECLI:NL:RBDHA:2024:524

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
15 januari 2024
Publicatiedatum
19 januari 2024
Zaaknummer
NL24.97 en NL24.549
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen terugkeerbesluit en maatregel van bewaring van een Vietnamese vreemdeling

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 15 januari 2024 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen een Vietnamese eiseres en de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De eiseres had beroep ingesteld tegen een terugkeerbesluit en een maatregel van bewaring die op 25 december 2023 door de staatssecretaris waren uitgevaardigd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiseres geen beroepsgronden heeft aangevoerd tegen het terugkeerbesluit en het inreisverbod, en dat zij sinds de intrekking van haar asielaanvraag geen rechtmatig verblijf in Nederland heeft. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris voldoende gemotiveerd heeft dat er risico's zijn op onttrekking aan het toezicht, wat de maatregel van bewaring rechtvaardigt. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat de maatregel door een bevoegde ambtenaar is opgelegd en dat de eiseres niet is benadeeld door het ontbreken van een ondertekening van het terugkeerbesluit. Het beroep op het gelijkheidsbeginsel werd afgewezen, omdat de rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris niet gehouden is om eerdere fouten in andere zaken te herhalen. Uiteindelijk verklaarde de rechtbank de beroepen ongegrond en wees het verzoek om schadevergoeding af, maar veroordeelde de staatssecretaris wel in de proceskosten van de eiseres tot een bedrag van € 1.750.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummers: NL24.97 en NL24.549

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[Naam], eiseres

V-nummer: [Nummer]
(gemachtigde: mr. R.C. van den Berg),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. G.T. Cambier).

Procesverloop

Bij besluit van 25 december 2023 heeft verweerder aan eiseres een terugkeerbesluit (bestreden besluit 1) uitgevaardigd, dat tevens een inreisverbod inhoudt voor de duur van twee jaar. Op dezelfde dag heeft verweerder aan eiseres de maatregel van bewaring (bestreden besluit 2) op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiseres heeft tegen de bestreden besluiten beroepen ingesteld. Het beroep tegen bestreden besluit 2 moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft de beroepen op 10 januari 2024 op zitting behandeld in Breda. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Als tolk is verschenen T.K.S. Le. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiseres stelt te zijn geboren op [Geboortedatum] en de Vietnamese nationaliteit te hebben.
Het bestreden besluit 1 (terugkeerbesluit en inreisverbod)
2. De rechtbank stelt vast dat eiseres geen beroepsgronden heeft aangevoerd tegen het terugkeerbesluit en het inreisverbod. Vaststaat dat eiseres sinds de intrekking van haar asielaanvraag geen rechtmatig verblijf heeft in Nederland, zodat zij Nederland uit eigen beweging dient te verlaten. [1] Verweerder heeft eiseres in kennis gesteld van deze verplichting en tegen haar een terugkeerbesluit uitgevaardigd. [2] Verweerder heeft het risico op onttrekking voldoende gemotiveerd en op grond hiervan een vertrektermijn aan eiseres kunnen onthouden. [3] Ten slotte heeft verweerder niet hoeven afzien van het uitvaardigen van een inreisverbod. Het beroep tegen het terugkeerbesluit en inreisverbod is dan ook ongegrond.
Het bestreden besluit 2 (de maatregel van bewaring)
Maatregel van bewaring
3. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de openbare orde de maatregel vordert, omdat het risico bestaat dat eiseres zich aan het toezicht zal onttrekken en eiseres de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert.
Verweerder heeft als zware gronden [4] vermeld dat eiseres:
3a. Nederland niet op voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3d. niet dan wel niet voldoende meewerkt aan het vaststellen van haar identiteit en nationaliteit;
3i. heeft te kennen gegeven dat zij geen gevolg zal geven aan haar verplichting tot terugkeer;
en als lichte gronden [5] vermeld dat eiseres:
4a. zich niet aan één of meer andere voor haar geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 heeft gehouden;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
4. Eiseres heeft de gronden die aan de maatregel van bewaring ten grondslag liggen niet betwist. De rechtbank is van oordeel dat de zware en lichte gronden voldoende zijn toegelicht, zodat deze aan de maatregel ten grondslag konden worden gelegd en de maatregel ook kunnen dragen.
Bevoegdheid ambtenaar maatregel van bewaring
5. Eiseres stelt dat niet is gebleken dat de maatregel is opgelegd door een bevoegd ambtenaar zoals bedoeld in artikel 5.3 van het Voorschrift Vreemdelingen 2000 (Vv). Niet iedere medewerker van de Immigratie- en Naturalisatiedienst is volgens eiseres bevoegd om een maatregel van bewaring op te leggen.
6. De rechtbank is van oordeel dat de maatregel door een bevoegd ambtenaar is opgelegd. De rechtbank stelt vast dat de maatregel is ondertekend door [Naam 2]. Boven de handtekening staat: “De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, namens deze, de bevoegde ambtenaar van de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND),”. Verder volgt uit artikel 5.3, eerste lid, laatste volzin, van het Vv dat een daartoe door de Minister aangewezen ambtenaar van de IND een dergelijke maatregel kan opleggen. Ten aanzien van de verder niet door eiseres onderbouwde stelling dat niet iedere ambtenaar van de IND bevoegd is om een maatregel op te leggen, ziet de rechtbank geen aanleiding om in dit geval aan de bevoegdheid van de desbetreffende ambtenaar te twijfelen. De beroepsgrond faalt.
Uitreiking van de maatregel
7. Eiseres voert aan dat de maatregel niet is uitgereikt in overeenstemming met artikel 5.3, eerste lid, laatste zin, van het Vb.
8. De rechtbank is van oordeel dat verweerder niet heeft voldaan aan alle formele vereisten van artikel 5.3, eerste lid, van het Vb. Eiseres is namelijk niet schriftelijk, in een taal die zij verstaat, op de hoogte gebracht van de redenen van bewaring en van de mogelijkheid om tegen de maatregel van bewaring beroep in te stellen, waarbij zij recht heeft op gratis rechtsbijstand. Er is daarom sprake van een gebrek.
9. De rechtbank is echter van oordeel dat dit gebrek niet maakt dat de daaropvolgende bewaring onrechtmatig is, nu de ernst van het gebrek niet opweegt tegen de belangen die met de bewaring zijn gediend. Aan eiseres is immers op initiatief van verweerder een advocaat toegekend die de maatregel van bewaring op enig moment heeft ontvangen en daartegen vervolgens namens eiseres beroep heeft ingesteld. Hoewel deze informatie niet tijdens de uitreiking van de maatregel van bewaring schriftelijk en in een voor haar begrijpelijke taal aan eiseres kenbaar is gemaakt, heeft eiseres ook zonder deze mededeling gebruik kunnen maken van de haar toekomende rechtsbescherming. Daarbij is het van belang om op te merken dat uit de aan de maatregel van bewaring ten grondslag gelegde gronden en de daarbij gegeven motivering een risico op onttrekking aan het toezicht volgt. [6] Tot slot wordt ook in aanmerking genomen dat eiseres eerder, op 5 december 2023, een maatregel opgelegd heeft gekregen en zij hiertegen beroep heeft ingesteld bij de rechtbank. In de huidige maatregel worden dezelfde gronden met dezelfde motivering gehanteerd als in de maatregel van 5 december 2023.
Gelijkheidsbeginsel
10. Eiseres voert aan dat verweerder in strijd met het gelijkheidsbeginsel handelt. Eiseres is namelijk op 5 december 2023 op het kadeterrein in Hoek van Holland gelijktijdig staandegehouden met een grote groep vreemdelingen die allen de Vietnamese nationaliteit hebben. In twee andere zaken [7] is het eiseres bekend dat de maatregel na een belangenafweging door verweerder is opgeheven. Eiseres stelt dat haar situatie vergelijkbaar is met die zaken. Verweerder had daarom de maatregel in haar geval ook moeten opheffen.
11. Ter zitting heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat de maatregelen in de zaken waar eiseres naar verwijst zijn opgeheven op basis van een, achteraf gezien, onjuiste veronderstelling van verweerder. Volgens verweerder werd in die zaken verondersteld dat de kans van slagen van een LP [8] -aanvraag bij de Vietnamese autoriteiten dermate klein was, dat om die reden een opheffing van de maatregel was aangewezen. Ter zitting heeft verweerder toegelicht dat na de opheffing van de maatregelen en ter voorbereiding op deze zitting, onderzoek is gedaan naar de slagingskans van een LP-aanvraag bij de Vietnamese autoriteiten. Vervolgens is gebleken dat LP’s met regelmaat worden afgegeven door de Vietnamese autoriteiten. Verweerder stelt dat een beroep op het gelijkheidsbeginsel niet kan slagen, nu verweerder in de aangehaalde zaken een onjuiste belangenafweging heeft gemaakt en hij niet gehouden is om eerder gemaakte fouten voort te zetten in andere zaken.
12. De rechtbank is van oordeel dat het beroep op het gelijkheidsbeginsel niet slaagt. Uit vaste jurisprudentie van de Afdeling volgt dat het gelijkheidsbeginsel niet zover strekt dat een eenmaal gemaakte fout dient te worden herhaald. [9] De rechtbank ziet geen concrete aanknopingspunten om de toelichting die verweerder ter zitting heeft gegeven over de uitgevoerde belangenafweging in de door eiseres aangehaalde zaken in twijfel te trekken. In dat verband heeft verweerder ter zitting met het noemen van concrete aantallen over recente jaren voldoende toegelicht dat LP’s met regelmaat worden verstrekt door de Vietnamese autoriteiten. Ten aanzien van Vietnam is dus zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn aanwezig. Ook heeft verweerder in het geval van eiseres terecht een maatregel heeft opgelegd, nu het risico bestaat dat eiseres zich aan het toezicht zal onttrekken en eiseres de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert. Op basis van het bovenstaande is verweerder niet gehouden om de aan eiseres opgelegde maatregel op te heffen.
Ondertekening terugkeerbesluit en inreisverbod
13. In het kader van de ambtshalve toetsing van de maatregel stelt de rechtbank vast dat het voor de maatregel vereiste terugkeerbesluit niet is ondertekend. Het ontbreken van een ondertekening leidt tot een gebrek in het besluit. De rechtbank ziet aanleiding om het ontbreken van de ondertekening met toepassing van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht te passeren. De ondertekening van een terugkeerbesluit is namelijk geen wettelijk vereiste. [10] Daarnaast heeft eiseres niet gesteld en onderbouwd door het gebrek te zijn benadeeld. Verder is niet gebleken dat verweerder zonder het gebrek een andersluidend besluit zou hebben genomen. Eiseres is daarom niet door het gebrek in haar belangen geschaad.
Ambtshalve toets
14. Verder leidt de ambtshalve toetsing niet tot het oordeel dat de maatregel van bewaring op enig moment onrechtmatig was.
Conclusie
15. De beroepen zijn ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
16. Gelet op wat is overwogen in rechtsoverweging 13 bestaat aanleiding om verweerder te veroordelen in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.750 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 875 en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
 verklaart de beroepen ongegrond;
 wijst het verzoek om schadevergoeding af;
 veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.750 (duizendzevenhonderdvijftig euro).
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.J. Govaers, rechter, in aanwezigheid van mr. R. de Mul, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak voor zover het bestreden besluit 1 (het terugkeerbesluit en inreisverbod) betreft, kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen vier weken na de dag van bekendmaking.
Tegen deze uitspraak voor zover het bestreden besluit 2 (de maatregel van bewaring) betreft, kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking

Voetnoten

1.Op grond van artikel 61, eerste lid, van de Vw.
2.Op grond van artikel 62a, eerste en tweede lid, van de Vw.
3.Op grond van artikel 62, tweede lid, onder a, van de Vw.
4.Artikel 5.1b, derde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb).
5.Artikel 5.1b, vierde lid, van het Vb.
6.Zie ook de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 15 november 2023, ECLI:NL:RVS:2023:4180.
7.Eiseres verwijst naar de vreemdelingen in de beroepen met kenmerken NL24.101 en NL24.103.
8.Laissez-passer.
9.Zie de uitspraak van 22 augustus 2018, ECLI:NL:RVS:2018:2792.
10.Zie ook de uitspraak van de Afdeling van 6 november 2023, ECLI:NL:RVS:2023:4082