ECLI:NL:RBDHA:2024:5299

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
9 april 2024
Publicatiedatum
15 april 2024
Zaaknummer
NL23.39900
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig beslissen op asielaanvraag en oplegging van dwangsom

In deze zaak heeft eiser beroep ingesteld tegen de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, omdat deze niet tijdig heeft beslist op zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de aanvraag op 1 maart 2022 is ingediend en dat de beslistermijn op 1 september 2022 had moeten verstrijken. Echter, verweerder heeft een besluitmoratorium ingesteld voor asielaanvragen van vreemdelingen uit de Russische Federatie, waardoor de beslistermijn met een jaar is verlengd. Eiser heeft verweerder op 4 december 2023 in gebreke gesteld, maar heeft meer dan twee weken gewacht met het indienen van beroep, wat de rechtbank als kennelijk gegrond heeft beoordeeld.

De rechtbank heeft besloten dat verweerder binnen acht weken na de uitspraak een besluit op de aanvraag moet nemen. Indien verweerder deze termijn overschrijdt, moet hij een dwangsom van € 100,- per dag betalen, met een maximum van € 7.500,-. Daarnaast heeft de rechtbank bepaald dat eiser recht heeft op een vergoeding van de proceskosten, die is vastgesteld op € 437,50. De uitspraak benadrukt de noodzaak voor bestuursorganen om tijdig te beslissen op aanvragen en de gevolgen van het niet naleven van wettelijke termijnen.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL23.39900
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser V-nummer: [V-nummer]

(gemachtigde: mr. M. Spapens) en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

Procesverloop

Deze uitspraak gaat over het beroep dat eiser heeft ingediend, omdat verweerder niet op tijd heeft beslist op zijn aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd (hierna: aanvraag).

Overwegingen

1. De rechtbank nodigt partijen niet uit voor een zitting, omdat dat in deze zaak niet nodig is.¹
2. Als een bestuursorgaan niet op tijd op een aanvraag beslist, dan kan de betrokkene daartegen in beroep gaan. Voordat hij beroep kan instellen, moet de betrokkene schriftelijk aan het bestuursorgaan laten weten dat binnen twee weken alsnog moet worden beslist op zijn aanvraag (de zogenoemde ingebrekestelling). Als er na twee weken nog steeds geen besluit is genomen, dan kan de betrokkene beroep instellen.²
3. Op grond van artikel 42, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw), wordt op de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Vw in beginsel zes maanden na ontvangst van de aanvraag een beschikking gegeven. Eiser heeft de aanvraag ingediend op 1 maart 2022. De beslistermijn zou daarmee in beginsel op 1 september 2022 verstrijken.
4. Verweerder heeft bij besluit van 12 juli 2022 met ingang van 29 juni 2022 voor de duur van zes maanden een besluitmoratorium³ ingesteld voor asielaanvragen van vreemdelingen afkomstig uit de Russische Federatie. Op grond van artikel 2 van dit besluit en artikel 43,
1. Op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2 Dit volgt uit artikel 6:2 en 6:12 van de Awb.
3 Staatscourant van 20 juli 2022, nr. 19214.
eerste lid, van de Vw wordt de beslistermijn als bedoeld in artikel 42 van de Vw verlengd met een jaar voor vreemdelingen afkomstig uit de Russische Federatie die een asielaanvraag indienen of hebben ingediend.
5. Verweerder heeft eiser bij brief van 7 september 2022 geïnformeerd dat de beslistermijn in zijn zaak vanwege het besluitmoratorium met één jaar wordt verlengd en dat daarom uiterlijk op 30 augustus 2023 op zijn aanvraag zou worden beslist.
6. Sinds 27 september 2022 is het besluit met kenmerk WBV 2022/22 van kracht.⁴ Dit besluit heeft tot gevolg dat de beslistermijnen van asielaanvragen die op 27 september 2022 nog niet waren verstreken met negen maanden zijn verlengd. De asielaanvraag van eiser valt onder het toepassingsbereik van dit besluit. Dit zou in beginsel betekenen dat de beslistermijn in zijn zaak met nog eens negen maanden is verlengd.
7. Echter, op het moment dat eiser verweerder in gebreke heeft gesteld was de maximale beslistermijn van 21 maanden, als bedoeld in artikel 31, vijfde lid, van de Procedurerichtlijn, verstreken. Dit artikellid bepaalt dat lidstaten de behandelingsprocedure in elk geval uiterlijk binnen een termijn van 21 maanden na de indiening van de asielaanvraag afronden.
8. De rechtbank stelt verder vast dat eiser verweerder op 4 december 2023 in gebreke heeft gesteld. Eiser heeft meer dan twee weken na de ingebrekestelling beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen op de aanvraag. Het beroep is daarom kennelijk gegrond.

Welke beslistermijn legt de rechtbank aan verweerder op?

9. De rechtbank geeft in beginsel een termijn van twee weken na de dag van verzending van de uitspraak om alsnog een besluit te nemen.⁵ Er kunnen omstandigheden zijn die ervoor zorgen dat de rechtbank een andere termijn geeft.⁶
10. Uit de beschikbare stukken blijkt dat in deze zaak nog geen nader gehoor heeft plaatsgevonden. De rechtbank ziet onder deze omstandigheden aanleiding om aan verweerder een langere beslistermijn dan twee weken op te leggen.
11. Omdat de beslistermijn van 21 maanden is overschreden, legt de rechtbank een kortere termijn op dan het door de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) in de uitspraak van 8 juli 2020⁷ ontwikkelde 8+8 wekenmodel. De rechtbank bepaalt dat verweerder binnen acht weken na de dag van verzending van deze uitspraak een besluit op de aanvraag bekend moet maken. De rechtbank acht het niet onmogelijk voor verweerder om binnen deze termijn op zorgvuldige wijze een besluit te nemen.

Legt de rechtbank verweerder een dwangsom op?

12. In artikel 8:55d, tweede lid, en artikel 8:72, zesde lid, van de Awb staat dat de bestuursrechter verweerder opdraagt binnen een bepaalde termijn alsnog een besluit bekend te maken en aan het niet naleven daarvan een dwangsom verbindt. Sinds 11 juli 2021 is in artikel 1 van de Tijdelijke wet opschorting dwangsommen IND (Tijdelijke wet) bepaald dat deze artikelen niet van toepassing zijn op besluiten op asielaanvragen voor bepaalde tijd. Door deze
4 Staatscourant van 26 september 2022, nr. 25755.
5 Op grond van artikel 8:55d, eerste lid, van de Awb.
6 Op grond van artikel 8:55d, derde lid, van de Awb.
Tijdelijke wet werd het voor de bestuursrechter niet meer mogelijk om een dwangsom op te leggen in een asielzaak. De ABRvS heeft echter in de uitspraak van 30 november 2022⁸ geoordeeld dat genoemd artikel uit de Tijdelijke wet op dit punt onverbindend is. Dit betekent dat de twee artikelen uit de Awb wel van toepassing zijn op asielaanvragen voor bepaalde tijd en de rechtbank verweerder dus op grond van die artikelen opdraagt binnen een bepaalde termijn alsnog een besluit bekend te maken en aan het niet naleven daarvan een dwangsom verbindt.⁹
13. De rechtbank bepaalt in deze zaak met toepassing van artikel 8:55d, tweede lid, van de Awb, dat verweerder een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee de in de uitspraak bepaalde beslistermijn nu nog wordt overschreden door verweerder. Daarbij geldt wel een maximum van € 7.500,-.
Conclusie en gevolgen
14. Het beroep is gegrond. Dat betekent dat eiser gelijk krijgt en dat verweerder binnen acht weken alsnog een besluit op de aanvraag bekend moet maken. Als verweerder dat niet doet, moet hij een dwangsom betalen.
15. Omdat het beroep gegrond is, krijgt eiser ook een vergoeding voor de proceskosten die hij heeft gemaakt. Verweerder moet dit betalen. Volgens het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) is dit een vast bedrag, omdat eiser een professionele (juridische) hulpverlener heeft ingeschakeld om voor hem een beroepschrift in te dienen. Omdat de zaak alleen gaat over de vraag of de beslistermijn is overschreden, wordt een lager bedrag toegekend. Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden. Toegekend wordt
€ 437,50 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, met een waarde per punt van € 875,- en een wegingsfactor 0,5).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het met een besluit gelijk te stellen niet tijdig nemen van een besluit;
  • draagt verweerder op om
  • bepaalt dat verweerder aan eiser een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag, waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van € 7.500,-;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 437,50.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.P. Loman, rechter, in aanwezigheid van mr. A.W. van Eerden, griffier.
9 Op grond van artikel 8:55d, tweede lid, en/of artikel 8:72, zesde lid, van de Awb.
t