ECLI:NL:RBDHA:2024:5491

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
11 april 2024
Publicatiedatum
16 april 2024
Zaaknummer
23/8088
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen afwijzing proceskostenvergoeding na toekenning Wmo-budget

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de weigering van de Sociale Verzekeringsbank (SVB) om een proceskostenvergoeding toe te kennen na een gegrond verklaard bezwaar. Eiseres had op 25 januari 2023 een aanvraag ingediend voor een verantwoordingsvrij bedrag van € 250,- uit het Wmo-budget, welke aanvankelijk werd afgewezen. Na een wijziging van het besluit op 2 mei 2023, werd het bezwaar van eiseres gegrond verklaard, maar de SVB weigerde de proceskosten te vergoeden, stellende dat de onrechtmatigheid van het primaire besluit niet aan hen te wijten was.

De rechtbank heeft de zaak op 26 maart 2024 behandeld, waarbij de gemachtigden van beide partijen aanwezig waren. De rechtbank oordeelt dat de SVB, ondanks dat zij afhankelijk was van informatie van de gemeente, verantwoordelijk blijft voor de juistheid van de gegevens die zij gebruikt voor haar besluiten. De rechtbank concludeert dat de onrechtmatigheid van het besluit niet aan eiseres te wijten is en dat de SVB in dit geval wel degelijk verwijtbaar heeft gehandeld.

Uiteindelijk oordeelt de rechtbank dat het beroep gegrond is, vernietigt het bestreden besluit en kent eiseres een proceskostenvergoeding toe van € 624,- voor de bezwaarfase en € 875,- voor de beroepsfase. De SVB wordt veroordeeld tot betaling van deze vergoedingen en het griffierecht van € 50,- aan eiseres.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 23/8088

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 11 april 2024 in de zaak tussen

[eiseres] , uit [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. J. Sprakel),
en

de Sociale Verzekeringsbank (SVB), verweerder

(gemachtigde: mr. O.F.M. Vonk).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de weigering van verweerder voor toekenning van de proceskostenvergoeding nadat zij in bezwaar in gelijk is gesteld door verweerder.
1.1.
Eiseres heeft op 25 januari 2023 een aanvraag gedaan voor uitkering van een verantwoordingsvrij bedrag van € 250,- uit het Wmo-budget voor begeleiding. Dit verzoek is afgewezen met het primaire besluit van 10 april 2023 (primair besluit I).
1.2.
Op 2 mei 2023 (primair besluit II) heeft verweerder primair besluit I gewijzigd en is primair besluit II daarvoor in de plaats gekomen.
1.3.
Met het bestreden besluit van 16 oktober 2023 op het bezwaar van eiseres heeft verweerder het bezwaar gegrond verklaard en de aanvraag van eiseres toegekend. Het verzoek om proceskostenvergoeding is afgewezen.
1.4.
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.5.
Op 14 maart 2024 heeft verweerder het verweerschrift aangevuld.
1.6.
De rechtbank heeft het beroep op 26 maart 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiseres en de gemachtigde van verweerder.

Totstandkoming van het besluit

2. Op 10 april 2023 ontvangt eiseres een brief van verweerder dat haar verzoek van 25 januari 2023 is afgewezen op 30 januari 2023. Op 2 mei 2023 stuurt verweerder een vervangend besluit. De reden dat het verantwoordingsvrije bedrag niet wordt uitbetaald is aangepast van “u heeft geen verantwoordingsvrij bedrag gekregen van de gemeente” naar “u heeft geen budget meer”. De gemeente heeft het budget verlaagd, waardoor er geen saldo meer is voor uitkering van het verantwoordingsvrij bedrag. Eiseres wordt geadviseerd contact op te nemen met de gemeente hierover. In het bestreden besluit geeft verweerder aan dat de beschikking van de gemeente niet goed was overgenomen in hun systeem. Ook stelt verweerder dat de gemeente heeft verzuimd om het totale budget over 2022 goed door te geven waardoor verweerder over onjuist informatie beschikte. Uiteindelijk blijkt dat eiseres nog wel saldo over had, waardoor het verantwoordingsvrije bedrag van € 250,- alsnog wordt uitgekeerd. Het bezwaar van eiseres wordt gegrond verklaard op basis van nieuwe feiten en omstandigheden. Verweerder vindt echter dat de onrechtmatigheid van het primaire besluit niet aan hem te wijten is, daarom krijgt eiseres haar proceskosten niet vergoedt.

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank beoordeelt de afwijzing van het verzoek van eiseres om vergoeding van de proceskosten in bezwaar. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiseres.
Wat vindt eiseres in beroep?
4. Allereerst stelt eiseres dat dit niet de eerste keer is dat verweerder een besluit in bezwaar terugdraait. Dit is een keer eerder gebeurd in 2021, toen vroeg eiseres ook om uitbetaling van het verantwoordingsvrije bedrag. Dit werd door verweerder destijds in een primair besluit ook geweigerd door verweerder. Later werd dat in bezwaar gecorrigeerd, vanwege een fout van de gemeente. Ook toen werden er geen proceskosten vergoed door verweerder met een beroep op de uitzondering van artikel 7:15, tweede lid van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Eiseres beroept zich op het uitgangpunt dat in beginsel een proceskostenvergoeding wordt toegekend bij een onrechtmatigheid van het bestuursorgaan. Dat was hier de aanleiding voor de herroeping. Verweerder wist dat er in het verleden fouten zijn gemaakt bij eiseres en deze fouten worden nu herhaald. Eiseres vindt het dan ook ten onrechte dat verweerder zich wederom beroept op de uitzondering van artikel 7:15, tweede lid van de Awb. Verder stelt eiseres dat het onduidelijk is wat er nu tussen verweerder en de gemeente is gecommuniceerd. Uit de stukken blijkt dat verweerder in april 2022 namelijk op de hoogte was van een ophoging van het budget van eiseres.
Wat oordeelt de rechtbank?
5. De rechtbank overweegt allereerst ambtshalve dat de enkele vraag of in bezwaar al dan niet terecht een proceskostenvergoeding is toegekend voldoende procesbelang oplevert, zoals blijkt uit de rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB). [1]
6. De rechtbank overweegt dat op grond van artikel 8:75, eerste lid, van de Awb specifieke eisen gelden voor een veroordeling in de kosten van een bezwaarschriftprocedure. Ingevolge artikel 7:15, tweede lid, van de Awb worden de kosten die de belanghebbende in verband met de behandeling van het bezwaar redelijkerwijs heeft moeten maken door het bestuursorgaan uitsluitend vergoed op verzoek van de belanghebbende voor zover het bestreden besluit wordt herroepen wegens een aan het bestuursorgaan te wijten onrechtmatigheid. Dit criterium brengt mee dat de vergoedingsplicht wordt beperkt tot gevallen waarin het bestuursorgaan in het primaire besluit verwijtbare inhoudelijke fouten heeft gemaakt. Als de onjuistheid van het besluit te wijten is aan de belanghebbende, bijvoorbeeld omdat deze niet tijdig de juiste gegevens heeft verschaft, bestaat geen recht op vergoeding.
7. In deze zaak stellen eiseres en verweerder zich op het standpunt dat primair besluit II (achteraf) onrechtmatig is. Eiseres stelt dat verweerder verwijtbaar heeft gehandeld; verweerder meent dat de onrechtmatigheid niet aan hem te wijten is omdat deze op basis van onjuiste informatie van de gemeente was gebaseerd. Het bezwaar is namelijk met het bestreden besluit gegrond verklaard op basis van nieuwe feiten en omstandigheden.
8. De rechtbank stelt vast dat hetgeen wat partijen verdeeld houdt niet de vraag is of er sprake was van een onrechtmatig besluit, want hierover zijn partijen het eens. Het geschil ziet erop of de onrechtmatigheid te wijten is aan verweerder. Het staat vast dat de onrechtmatigheid niet te wijten is aan eiseres.
9. Door de CRvB is bepaald dat bij een inhoudelijk onjuist primair besluit de verwijtbaarheid van het bestuursorgaan een gegeven is, tenzij het aan betrokkene is te wijten dat dit onrechtmatige primaire besluit is afgegeven. Voorts is bepaald dat de afhankelijkheid van het bestuursorgaan van gegevens van derden niet leidt tot een ander oordeel. Op het bestuursorgaan rust de plicht om op basis van artikel 3:2 van de Awb voor het besluit de juiste gegevens te vergaren. [2]
10. Ter zitting heeft verweerder gesteld dat zij afhankelijk is van niet zomaar een derde, maar van de gemeente. Dat het hier gaat om een ketenpartner, maakt het onder punt 9 overwogene echter niet anders. Ook een ketenpartner zoals hier de gemeente, is een derde. De door de gemeente aangeleverde gegevens worden elektronisch verstrekt en overgenomen in het systeem van verweerder, zonder verdere controle op de juistheid van die gegevens. Indien de aangeleverde gegevens niet juist blijken, ligt dit in de risicosfeer van verweerder en is de onrechtmatigheid van het daarop berustende besluit aan verweerder te verwijten. [3] Hierover heeft de CRvB bovendien overwogen dat indien het primaire besluit achteraf bezien op onjuiste gegevens berustte, die zijn verstrekt door een derde en dit niet aan betrokkene te wijten is en betrokkene in bezwaar op de onjuistheid heeft gewezen, het niet redelijk is om de kosten van dat bezwaar voor rekening van betrokkene te laten. [4]
11. Dit leidt tot de conclusie dat deze beroepsgrond slaagt.

Conclusie en gevolgen

12. Het beroep is gegrond omdat het bestreden besluit in strijd is met artikel 7:15 tweede lid, van de Awb. Dit betekent dat eiseres gelijk krijgt. De rechtbank vernietigt daarom het bestreden besluit voor zover daarbij geen proceskosten voor de bezwaarfase zijn toegekend.
De rechtbank neemt met toepassing van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder b, van de Awb nu zelf een beslissing en stelt de vergoeding van de proceskosten in bezwaar vast op € 624,- omdat de gemachtigde van eiseres een bezwaarschrift heeft ingediend.
12.1.
Omdat het beroep gegrond is moet verweerder het griffierecht aan eiseres vergoeden en krijgt eiseres ook een vergoeding van haar proceskosten.
Verweerder moet deze vergoeding betalen. Voor de beroepsfase wordt de vergoeding vastgesteld op een bedrag van € 875,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het deelnemen aan de zitting van de rechtbank, met een waarde per punt van
€ 875 en een wegingsfactor 0,5). De reden dat in de beroepsfase van een lagere dan de gemiddelde wegingsfactor wordt uitgegaan, is dat het geschil enkel nog betrekking heeft op de vergoeding van proceskosten. [5]

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het besluit van 16 oktober 2023 voor zover daarin is beslist dat eiseres geen vergoeding van de proceskosten krijgt voor de bezwaarfase;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats komt van het vernietigde gedeelte van het besluit;
- bepaalt dat verweerder het griffierecht van € 50,- aan eiseres moet vergoeden;
- veroordeelt verweerder tot betaling van € 875,- aan proceskosten aan eiseres.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.C. Bannink, rechter, in aanwezigheid van mr. E.P.A. Stok, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 11 april 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Bijvoorbeeld de uitspraak van 28 februari 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:938.
2.Zie de uitspraak van 28 april 2010, ECLI:NL:CRVB:2010:BM3590 en van 5 november 2014, ECLI:NL:CRVB:2014:3695.
3.Zie ook de uitspraak van de ABRvS van 24 februari 2012, ECLI:NL:RVS:2012:BW2713 en van de CRvB van 5 november 2014, ECLI:NL:CRVB:2014:3695.
4.Uitspraak van de CRvB van 5 november 2014, ECLI:NL:CRVB:2014:3695, r.o. 4.3.
5.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 7 oktober 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:3693.