ECLI:NL:RBDHA:2024:5578
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing visumaanvraag op grond van onvoldoende sociale en economische binding met Marokko
In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedaan op 16 januari 2024, wordt het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn visumaanvraag voor kort verblijf beoordeeld. Eiser had op 17 oktober 2022 een visum aangevraagd om zijn neef, referent, te bezoeken. De aanvraag werd door de minister van Buitenlandse Zaken afgewezen op 10 november 2022, en het bezwaar van eiser werd op 12 juli 2023 kennelijk ongegrond verklaard. De rechtbank heeft op 5 december 2023 de zaak behandeld, waarbij zowel de gemachtigde van eiser als die van verweerder aanwezig waren.
De rechtbank oordeelt dat de afwijzing van de visumaanvraag terecht is, omdat eiser onvoldoende heeft aangetoond dat hij tijdig het grondgebied van de lidstaten zal verlaten. De rechtbank stelt vast dat verweerder een zekere beoordelingsruimte heeft bij het toetsen van de aanvraag aan de weigeringsgronden van de Visumcode. Eiser heeft niet overtuigend bewijs geleverd van zijn sociale en economische binding met Marokko, wat essentieel is voor de beoordeling van zijn voornemen om terug te keren.
De rechtbank wijst erop dat de weigeringsgronden van de Visumcode zelfstandige gronden zijn en dat verweerder niet alleen op basis van economische binding kan oordelen. Eiser heeft onvoldoende onderbouwd dat hij een zodanige economische binding heeft dat zijn terugkeer naar Marokko gewaarborgd is. De rechtbank concludeert dat het beroep ongegrond is en dat eiser geen recht heeft op terugbetaling van griffierecht of vergoeding van proceskosten.