ECLI:NL:RBDHA:2024:562

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
18 januari 2024
Publicatiedatum
22 januari 2024
Zaaknummer
SGR 23/1736
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toerekening van TOZO-uitkering voor de heffing van inkomstenbelasting aan ondernemer en echtgenote

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 18 januari 2024 uitspraak gedaan in een geschil over de toerekening van een TOZO-uitkering voor de heffing van inkomstenbelasting. Eiser, een zelfstandige geboren in 1972, had samen met zijn echtgenote een TOZO-uitkering aangevraagd. De Belastingdienst had de TOZO-uitkering gedeeltelijk aan eiser en gedeeltelijk aan zijn echtgenote toegerekend, wat eiser betwistte. Hij stelde dat de uitkering volledig aan hem moest worden toegerekend en dat er sprake was van schending van het gelijkheidsbeginsel, omdat andere gemeenten de TOZO-uitkering volledig aan de ondernemer toekenden.

De rechtbank oordeelde dat de TOZO-uitkering terecht gedeeltelijk aan eiser en zijn echtgenote was toegerekend. De rechtbank stelde vast dat de uitkering gezamenlijk was aangevraagd en dat beide partners recht hadden op de TOZO-uitkering. De rechtbank verwierp het beroep op het gelijkheidsbeginsel, omdat er geen bewijs was dat de Belastingdienst gelijke gevallen ongelijk behandelde. Eiser had ook geen aannemelijk bewijs geleverd voor zijn claim van vooringenomenheid van een medewerker van de Belastingdienst. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees verzoeken om proceskostenvergoeding en schadevergoeding af.

De uitspraak benadrukt de toepassing van de TOZO-regeling en de relevante wetgeving, waaronder de Participatiewet, en bevestigt dat de Belastingdienst de verdeling van de TOZO-uitkering volgt zoals deze door de gemeente is vastgesteld. De rechtbank concludeerde dat de toerekening van de TOZO-uitkering aan eiser en zijn echtgenote correct was en dat er geen aanleiding was voor een proceskostenvergoeding of schadevergoeding.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Team belastingrecht
zaaknummer: 23/1736

uitspraak van de meervoudige kamer van 18 januari 2024 in de zaak tussen

[eiser] , wonende te [woonplaats] , eiser,

en

de inspecteur van de Belastingdienst, verweerder.

Procesverloop

Verweerder heeft aan eiser voor het jaar 2020 een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) opgelegd.
Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen de aan hem opgelegde aanslag.
Verweerder heeft de aanslag IB/PVV voor het jaar 2020 bij uitspraak op bezwaar gehandhaafd.
Eiser heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 december 2023. Eiser is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. [naam 1] en
mr. [naam 2] . Ter zitting is tevens het beroep van eisers echtgenote, [naam 3] (hierna: echtgenote) behandeld (zaaknummer 23/1737).

Overwegingen

Feiten
1. Eiser, die is geboren in 1972, was in 2020 werkzaam als zelfstandige. Eiser heeft een beroep gedaan op de Tijdelijke overbruggingsregeling zelfstandig ondernemers (hierna: TOZO) en heeft ter zitting verklaard dat hij en zijn echtgenote de TOZO-uitkering hebben aangevraagd met gebruikmaking van hun beider DigiD.
2. Bij brief van 26 mei 2020 heeft de Intergemeentelijke Sociale Dienst Bollenstreek eiser en zijn echtgenote geïnformeerd dat zij over de periode 1 mei 2020 tot en met 31 juli 2020 een TOZO-uitkering krijgen naar de norm van een echtpaar waarvan beide partners 21 jaar of ouder zijn maar jonger dan de pensioengerechtigde leeftijd. In deze brief staat onder meer:

“Waar moet u op letten bij belastingaangifte en toeslagen?

De uitkering telt mee als inkomen voor het jaar 2020. U moet dit inkomen dus opgeven bij de belastingaangifte over het jaar 2020. U ontvangt in het 1e kwartaal van 2021 een jaaropgave van de uitkering.
Hebt u een partner met inkomsten uit werk of een uitkering? Dan is het mogelijk dat we te weinig belasting afdragen. In dat geval krijgen u en/of uw partner een hogere belastingaanslag over het inkomen van 2020.
Over de uitkering dragen we loonbelasting af. De uitkering kan ook van invloed zijn op de hoogte van de huur-, zorg- en andere toeslagen van de Belastingdienst.”
3. Aan eiser en diens echtgenote is een uitkering toegekend op grond van de TOZO van netto € 4.458.
4. De Intergemeentelijke Sociale Dienst Bollenstreek heeft de TOZO-uitkering als volgt doorgegeven aan de Belastingdienst:
[eiser] (eiser)
[naam 3] (de echtgenote)
Bruto-uitkering
€ 2.510
€ 2.477
Loonheffing
€ 281
€ 248
Netto-uitkering
€ 2.229
€ 2.229
5. De Belastingdienst heeft aan eiser en aan zijn echtgenote een aanslag IB/PVV voor het jaar 2020 opgelegd waarin de TOZO-uitkering is toegerekend overeenkomstig de verdeling die in onderdeel 4 is vermeld.
Geschil
6. In geschil is of de TOZO-uitkering voor de heffing van inkomstenbelasting terecht gedeeltelijk aan eiser is toegerekend.
7. Eiser stelt dat de TOZO-uitkering voor de heffing van inkomstenbelasting geheel aan hem, en dus niet aan zijn echtgenote, moet worden toegerekend. Bij de behandeling van deze zaak zijn volgens eiser algemene beginselen van behoorlijk bestuur geschonden en dan voornamelijk het gelijkheidsbeginsel. Een van de behandelaren van de Belastingdienst in de bezwaarfase was volgens eiser niet onafhankelijk. Eiser verzoekt tot slot om vergoeding van proceskosten en om toekenning van een schadevergoeding.
8. Verweerder stelt dat de TOZO-uitkering terecht gedeeltelijk aan eiser, en gedeeltelijk aan de echtgenote, is toegerekend. Verweerder verwijst hiervoor naar de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 1 november 2021. [1] Voorts is het aan eiser toegerekende bedrag terecht bij hem in de heffing van inkomstenbelasting betrokken, aldus verweerder. Verweerder verwijst hiervoor naar de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 19 juni 2023 [2] en naar de uitspraken van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 1 september 2023. [3] Volgens verweerder zijn de algemene beginselen van behoorlijk bestuur, en meer specifiek het gelijkheidsbeginsel, niet geschonden. Tot slot stelt verweerder dat eiser geen recht heeft op een proceskostenvergoeding en/of een schadevergoeding.
Beoordeling van het geschil
Is de TOZO-uitkering terecht gedeeltelijk tot het belastbare inkomen uit werk en woning van eiser gerekend?
9. De TOZO is een algemene maatregel van bestuur die bij Koninklijk Besluit van 17 april 2020 [4] is vastgesteld en waaraan terugwerkende kracht is gegeven tot en met 1 maart 2020. De TOZO bevat tijdelijke regels over bijstandsverlening aan zelfstandigen die financieel getroffen zijn door de gevolgen van de maatregelen die zijn genomen als gevolg van de uitbraak van het COVID-19- virus. De TOZO vindt zijn grondslag in artikel 78f van de Participatiewet (PW).
10. Zoals weergegeven in onderdeel 1 heeft eiser verklaard dat hij en zijn echtgenote de TOZO-uitkering hebben aangevraagd met gebruikmaking van hun beider DigiD. Daarom kan de rechtbank niet anders dan tot de conclusie komen dat de TOZO-uitkering door eiser en zijn echtgenote gezamenlijk is aangevraagd.
11. Naar het oordeel van de rechtbank is eiser rechthebbende op een deel van de TOZO-uitkering. Hiertoe overweegt de rechtbank als volgt. Ingevolge artikel 2 van de TOZO in samenhang gelezen met artikel 11, vierde lid van de PW hebben zowel eiser als de echtgenote recht op de TOZOuitkering. Artikel 11, vierde lid van de PW bepaalt dat het recht op bijstand de echtgenoten gezamenlijk toekomt, tenzij een van hen geen recht op bijstand heeft. Daarvan is de rechtbank niet gebleken.
12. Vervolgens is de rechtbank van oordeel dat terecht € 2.510 van de (bruto) TOZO-uitkering bij eiser in de heffing van inkomstenbelasting is betrokken. De TOZO-uitkering is immers zowel aan eiser als aan de echtgenote toegekend. Dit volgt uit het toekenningsbesluit zoals hiervoor vermeld onder 3 en 4. De aan de eiser en zijn echtgenote toegekende TOZO-uitkering stond (loonheffingen inbegrepen) voor € 2.510 ter beschikking aan eiser, en eiser heeft de uitkering daarom voor dat bedrag genoten. [5] Verweerder heeft deze uitkering dan ook terecht voor dit bedrag bij eiser in de heffing van inkomstenbelasting betrokken. [6]
Algemene beginselen van behoorlijk bestuur
13. Eiser stelt dat het gelijkheidsbeginsel is geschonden omdat sommige gemeenten de TOZO-uitkering volledig aan de ondernemer hebben toegekend (en niet gedeeltelijk aan de echtgenoot van de ondernemer). In dat geval vindt de belastingheffing uitsluitend bij de ondernemer plaats en niet bij de echtgenoot. Eiser verwijst naar een telefoongesprek dat hij heeft gevoerd met een van de behandelaren van het bezwaar van de Belastingdienst. Tijdens dat telefoongesprek zou de medewerker van de Belastingdienst hebben medegedeeld dat sommige gemeenten op verzoek de verdeling van de TOZO-uitkering aanpassen en volledig aan de ondernemer toekennen.
14. Verweerder stelt voorop dat het gelijkheidsbeginsel alleen is geschonden indien een bestuursorgaan gelijke gevallen ongelijk behandelt. Van een dergelijke schending is in dit geval geen sprake omdat de Belastingdienst bij de heffing van IB/PVV ten aanzien van TOZO-uitkeringen de verdeling van de TOZO-uitkering van de gemeente volgt. Zo er van een ongelijke behandeling sprake zou kunnen zijn, vloeit deze ongelijke behandeling niet voort uit de werkwijze van de Belastingdienst, aldus verweerder.
15. Naar het oordeel van de rechtbank slaagt het beroep op het gelijkheidsbeginsel niet. Uit hetgeen eiser heeft aangevoerd, volgt niet dat de Belastingdienst gelijke gevallen ongelijk heeft behandeld.
16. Voorts klaagt eiser dat een van de medewerkers van de Belastingdienst bij de behandeling van het bezwaar vooringenomen was. Deze medewerker had volgens eiser niet betrokken mogen zijn bij de behandeling van het bezwaar (met inbegrip van het hoorgesprek), in de eerste plaats omdat eiser en zijn echtgenote een klacht hadden ingediend tegen deze medewerker en daarom om een andere behandelaar hadden gevraagd en in de tweede plaats omdat deze medewerker het bezwaar beoordeelde terwijl een andere medewerker van de Belastingdienst met eiser en zijn echtgenote communiceerde over het bezwaar.
17. Verweerder meent dat de medewerker van de Belastingdienst wel betrokken kon zijn bij de behandeling van het bezwaar omdat deze medewerker niet was betrokken bij het opleggen van de aanslag IB/PVV voor het jaar 2020 waartegen het bezwaar van eiser was gericht.
18. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiser de vooringenomenheid van de medewerker van de Belastingdienst niet aannemelijk gemaakt. De door eiser gestelde mededeling van de medewerker van de Belastingdienst dat de TOZO bezwaren allemaal hetzelfde worden behandeld (in die zin dat de verdeling van de TOZO over de echtgenoten zoals aangebracht door de gemeente wordt gevolgd voor de heffing van de inkomstenbelasting, zo begrijpt de rechtbank), geeft geen blijk van vooringenomenheid. Dit heeft ook te gelden voor de door eiser aangevoerde wijze van samenwerken van de medewerkers van de Belastingdienst. Voorts mag ingevolge artikel 10:3, derde lid, van de Awb, de medewerker van de Belastingdienst die in de eerste besluitfase (de aanslagfase) is betrokken, niet betrokken zijn in de bezwaarfase. Omdat is gesteld noch gebleken dat de betreffende medewerker van de Belastingdienst in de aanslagfase was betrokken, is niet in strijd met artikel 10:3, derde lid, van de Awb gehandeld.
Proceskosten
19. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Schadevergoeding
20. Voor een schadevergoeding bestaat evenmin aanleiding omdat gesteld noch gebleken is van kosten die voor vergoeding in aanmerking komen.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.J. Arts, voorzitter, mr. M.A. Dirks en
mr. S.E. Bandsma, leden, in aanwezigheid van mr. A.J. Kwestro, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 18 januari 2024.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof Den Haag (team belastingrecht).
Dat kan digitaal via www.rechtspraak.nl, daar klikt u op “Formulieren en inloggen”. Hoger beroep instellen kan ook door verzending van een brief aan het gerechtshof Den Haag (belastingkamer), Postbus 20302, 2500 EH Den Haag.
Bij het instellen van het hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het hogerberoepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het hogerberoepschrift is, indien het op papier wordt ingediend, ondertekend.
Verder vermeldt u ten minste het volgende:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de datum van verzending;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de redenen waarom u het niet eens bent met de uitspraak (de gronden van het hoger beroep).

Voetnoten

4.Stb. 2020, 118.
5.Artikel 3.146, eerste lid, onderdeel c, van de Wet IB 2001.
6.Artikel 2.3, onderdeel a, van de Wet IB 2001 in samenhang gelezen met respectievelijk artikel 3.1, eerste lid, onderdeel d, van de Wet IB 2001, artikel 3.100, eerste lid, onderdeel a, van de Wet IB 2001 en artikel 3.101, eerste lid, onderdeel a, van de Wet IB 2001.