ECLI:NL:RBDHA:2024:5701

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
19 april 2024
Publicatiedatum
19 april 2024
Zaaknummer
NL24.14463
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • S. Ketelaars - Mast
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen voortduren maatregel van bewaring en verzoek om schadevergoeding

Op 25 februari 2024 heeft de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid aan eiser de maatregel van bewaring opgelegd op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld, waarbij hij ook om schadevergoeding heeft verzocht. De rechtbank heeft het beroep op 12 april 2024 behandeld, maar eiser en zijn gemachtigde zijn niet verschenen. De staatssecretaris was vertegenwoordigd door zijn gemachtigde. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.

De rechtbank heeft eerder de rechtmatigheid van de maatregel van bewaring getoetst en vastgesteld dat deze tot het sluiten van het onderzoek op 8 maart 2024 rechtmatig was. Bij de beoordeling van het voortduren van de maatregel is alleen de periode na deze datum van belang. Eiser stelt dat de staatssecretaris onvoldoende voortvarend werkt aan zijn uitzetting en dat er geen zicht op uitzetting is. De rechtbank oordeelt echter dat de staatssecretaris voldoende voortvarend handelt, gezien de voortgangsrapportage en de gesprekken die zijn gevoerd.

De rechtbank concludeert dat er geen aanknopingspunten zijn om te veronderstellen dat Marokko geen laissez passer zal afgeven en dat eiser niet actief meewerkt aan zijn terugkeer. De rechtbank wijst het beroep ongegrond en het verzoek om schadevergoeding af. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door mr. S. Ketelaars - Mast, rechter, in aanwezigheid van mr. K.E. Mulder, griffier, en is openbaar gemaakt op rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.14463

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser,

geboren op [geboortedatum],
van Marokkaanse nationaliteit,
V-nummer: [nummer],
(gemachtigde: mr. R.T. Laigsingh),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, de staatssecretaris,

(gemachtigde: mr. A.J. Rossingh).

Procesverloop

De staatssecretaris heeft op 25 februari 2024 aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd. Deze maatregel duurt nog voort.
Eiser heeft tegen het voortduren van de maatregel van bewaring beroep ingesteld. Daarbij heeft hij verzocht om schadevergoeding.
De staatssecretaris heeft een voortgangsrapportage overgelegd. Eiser heeft hierop gereageerd.
De rechtbank heeft het beroep op 12 april 2024 op zitting behandeld. Eiser en zijn gemachtigde zijn, met bericht van verhindering, niet verschenen. De staatssecretaris heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.

Overwegingen

1. De rechtbank stelt voorop dat zij deze maatregel van bewaring al eerder heeft getoetst. Uit de uitspraak van 14 maart 2024 (in de zaak NL24.7577) volgt dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek dat aan die uitspraak ten grondslag ligt, rechtmatig was. Daarom is bij de beoordeling van de rechtmatigheid van het voortduren van de maatregel van bewaring slechts de periode van belang sinds het moment van het sluiten van dat onderzoek op 8 maart 2024.
2. Indien de rechtbank van oordeel is dat de toepassing of tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring in strijd is met de Vw dan wel bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is, verklaart zij op grond van artikel 96, derde lid, van de Vw het beroep gegrond en beveelt zij de opheffing van de maatregel of een wijziging van de wijze van tenuitvoerlegging daarvan.
Standpunten van eiser
3. Eiser stelt dat de gronden de maatregel niet kunnen dragen, dat de staatssecretaris onvoldoende voortvarend werkt aan zijn uitzetting en dat er geen zicht op uitzetting is binnen afzienbare tijd. Eiser stelt voorts, nu er een vluchtakkoord is gesloten, dat het onduidelijk is naar welk land hij wordt uitgezet en of er reeds een laissez passer (lp) is afgegeven voor dit land. Eiser stelt in ieder geval niet in persoon te zijn gepresenteerd bij de Marokkaanse autoriteiten – het land waar de lp-aanvraag is gedaan – en vraagt zich dan ook af of er voor dit land überhaupt een lp kan worden afgegeven. Eiser stelt dat er geen lp kan worden afgegeven.
Beoordeling rechtbank
4. De rechtbank is van oordeel dat de staatssecretaris voldoende voortvarend aan de uitzetting van eiser werkt. Uit de voortgangsrapportage blijkt dat de staatssecretaris sinds het sluiten van het onderzoek in de vorige procedure op 8 maart 2024, één vertrekgesprek met eiser heeft gevoerd, te weten op 27 maart 2024, en één keer heeft gerappelleerd op de lp aanvraag, te weten op 28 maart 2024. Deze gang van zaken acht de rechtbank voldoende voortvarend.
5. Voorts is de rechtbank van oordeel dat zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn naar Marokko niet ontbreekt. De rechtbank overweegt dat de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) in haar uitspraak van 14 november 2022 [1] heeft geoordeeld dat zicht op uitzetting naar Marokko in het algemeen niet ontbreekt en dat de Afdeling dit oordeel meerdere malen heeft bevestigd, laatstelijk bij uitspraak van 8 augustus 2023. [2] Er zijn verder geen aanknopingspunten voor het oordeel dat Marokko voor eiser in het bijzonder geen lp zal afgeven, of dat zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn ontbreekt. Verder acht de rechtbank in dit verband van belang dat eiser niet actief en niet volledig meewerkt aan zijn terugkeer. Deze medewerking mag wel van hem worden verwacht, zoals ook blijkt uit de uitspraken van de Afdeling van 13 januari 2022 [3] en 2 augustus 2022. [4] Daarmee is op dit moment het zicht op uitzetting nog steeds gegeven. Het standpunt van eiser dat er geen zicht op uitzetting is binnen afzienbare tijd volgt de rechtbank dan ook niet. Ten aanzien van de voor eiser geboekte vlucht overweegt de rechtbank dat uit de voortgangsrapportage en het verhandelde ter zitting blijkt dat de vlucht abusievelijk voor eiser is geboekt en dat dit een verschrijving betreft in het vreemdelingennummer.
6. De rechtbank is van oordeel dat de staatssecretaris in hetgeen eiser heeft aangevoerd, mede gelet op wat hiervoor is overwogen, terecht geen aanleiding heeft hoeven zien om aan eiser een lichter middel dan bewaring op te leggen. Niet is gebleken dat de voortduring van de bewaring voor eiser onevenredig bezwarend is.

Conclusie en gevolgen

7. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S. Ketelaars - Mast, rechter, in aanwezigheid van mr. K.E. Mulder, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.