ECLI:NL:RBDHA:2024:5703

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
19 april 2024
Publicatiedatum
19 april 2024
Zaaknummer
NL24.14176
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • S. Ketelaars - Mast
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen voortduren maatregel van bewaring en beoordeling van zicht op uitzetting naar Marokko

Op 15 februari 2024 heeft de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid aan eiser de maatregel van bewaring opgelegd op grond van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser, van Marokkaanse nationaliteit, heeft beroep ingesteld tegen het voortduren van deze maatregel en verzocht om schadevergoeding. De rechtbank heeft op 12 april 2024 de zaak behandeld, waarbij eiser werd bijgestaan door zijn gemachtigde en een tolk aanwezig was. De staatssecretaris was vertegenwoordigd door zijn gemachtigde. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.

De rechtbank heeft eerder de rechtmatigheid van de maatregel van bewaring beoordeeld en vastgesteld dat deze tot het sluiten van het onderzoek op 1 maart 2024 rechtmatig was. Eiser stelt dat de maatregel onrechtmatig is, omdat er geen zicht op uitzetting naar Marokko zou zijn en de staatssecretaris onvoldoende voortvarend handelt. De rechtbank oordeelt echter dat er wel degelijk zicht op uitzetting is en dat de staatssecretaris voldoende voortvarend werkt aan de uitzetting van eiser. De rechtbank wijst erop dat de staatssecretaris sinds het sluiten van het vorige onderzoek contact heeft gehad met eiser en dat er geen persoonlijke omstandigheden zijn die een lichter middel rechtvaardigen.

De rechtbank concludeert dat het beroep ongegrond is en wijst het verzoek om schadevergoeding af. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door mr. S. Ketelaars - Mast, rechter, en openbaar gemaakt op rechtspraak.nl. Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.14176

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser,

geboren op [geboortedatum],
van Marokkaanse nationaliteit,
V-nummer: [nummer],
(gemachtigde: mr. E. El Assrouti),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, de staatssecretaris,

(gemachtigde: mr. A.J. Rossingh).

Procesverloop

De staatssecretaris heeft op 15 februari 2024 aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Deze maatregel duurt nog voort.
Eiser heeft tegen het voortduren van de maatregel van bewaring beroep ingesteld. Daarbij heeft hij verzocht om schadevergoeding.
De staatssecretaris heeft een voortgangsrapportage overgelegd. Eiser heeft hierop gereageerd.
De rechtbank heeft het beroep op 12 april 2024 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Tevens is een tolk verschenen. De staatssecretaris heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.

Overwegingen

1. De rechtbank stelt voorop dat zij deze maatregel van bewaring al eerder heeft getoetst. Uit de uitspraak van 5 maart 2024 (in de zaak NL24.5893) volgt dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek dat aan die uitspraak ten grondslag ligt, rechtmatig was. Daarom is bij de beoordeling van de rechtmatigheid van het voortduren van de maatregel van bewaring slechts de periode van belang sinds het moment van het sluiten van dat onderzoek op 1 maart 2024.
2. Indien de rechtbank van oordeel is dat de toepassing of tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring in strijd is met de Vw dan wel bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is, verklaart zij op grond van artikel 96, derde lid, van de Vw het beroep gegrond en beveelt zij de opheffing van de maatregel of een wijziging van de wijze van tenuitvoerlegging daarvan.
Standpunten van eiser
3. Eiser stelt dat de maatregel van bewaring onrechtmatig is. Eiser stelt, onder verwijzing naar de jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State [1] (de Afdeling), dat het uitgangspunt is dat na opheffing van een eerdere inbewaringstelling een nieuwe inbewaringstelling kan volgen indien van nieuwe feiten en omstandigheden is gebleken of een geruime periode is verstreken sinds opheffing van de eerder inbewaringstelling. Na een jaar zou herhaalde inbewaringstelling in beginsel wel weer mogelijk zijn. Mocht sprake zijn van een herkomstland waar, bij voortduring, sprake is van het ontbreken van zicht op uitzetting, dan zal de vreemdeling ook na het verstrijken van een jaar niet in bewaring gesteld kunnen worden.
3.1.
Eiser stelt voorts dat het enkele opheffen van een eerder bewaringsmaatregel vanwege een formaliteit niet maakt dat er geen sprake kan zijn van een onrechtmatig herhaalde bewaringsmaatregel. Op het moment van de eerdere inbewaringstelling, was de verhouding met de Marokkaanse autoriteiten hetzelfde als tijdens de huidige inbewaringstelling.
3.2.
Eiser stelt dat zicht op uitzetting ontbreekt en dat de staatssecretaris onvoldoende voortvarend werkt aan zijn uitzetting. Hiertoe voert eiser aan dat de staatssecretaris al jaren beschikt over zijn vingerafdrukken, waardoor niet kan worden gesproken van ‘nieuwe’ vingerafdrukken. Voorts stelt eiser dat hij niet de Marokkaanse maar de Algerijnse nationaliteit bezit en dat de laissez-passer (lp)-aanvraag bij de Marokkaanse autoriteiten geen doel treft. Eiser stelt dat de staatssecretaris al eerder nieuwe vingerafdrukken van eiser met de Marokkaanse autoriteiten had kunnen delen en dat deze handelswijze van de staatssecretaris niet als voortvarend handelen kan worden gekwalificeerd.
3.3.
Eiser stelt dat de staatssecretaris met een lichter middel had kunnen volstaan. Eiser stelt een bekend gezicht te zijn in Groningen, zo kennen de wijkagenten hem en wordt hij ondersteund door stichting Inlia, alwaar hij ook verblijft. Eiser stelt dat hij op alle politieverhoren waarvoor hij is opgeroepen is verschenen, dat hij door de staatssecretaris gemakkelijk kan worden gevonden en zich zal houden aan een meldplicht. Eiser stelt dat voornoemde feiten niet zijn meegenomen in de belangenafweging bij oplegging van de maatregel.
Oordeel rechtbank
4. De rechtbank is van oordeel dat van een situatie als bedoeld in de door eiser genoemde uitspraken van de Afdeling in het geval van eiser geen sprake is. De rechtbank stelt vast dat zij in de uitspraak van 5 maart 2024 met zaaknummer NL24.5893 onder r.o. 6.1. heeft geoordeeld dat de eerdere maatregel van bewaring is opgeheven omdat er geen geldig terugkeerbesluit aan ten grondslag lag en niet omdat er geen zicht op uitzetting was. In wat eiser aanvoert ziet de rechtbank geen aanleiding om van dit oordeel af te wijken.
4.1.
De rechtbank is van oordeel dat zicht op uitzetting naar Marokko niet ontbreekt. De rechtbank overweegt dat de Afdeling in haar uitspraak van 14 november 2022 [2] heeft geoordeeld dat zicht op uitzetting naar Marokko in het algemeen niet ontbreekt en dat de Afdeling dit oordeel meerdere malen heeft bevestigd, laatstelijk bij uitspraak van 8 augustus 2023. [3] De rechtbank stelt vast dat er in het geval van eiser al sinds 2018 een lp-aanvraag ten aanzien van terugkeer naar Marokko loopt. De rechtbank stelt vast dat zij in de uitspraak van 5 maart 2024 met zaaknummer NL24.5893, onder r.o. 7.1. heeft geoordeeld dat zij, in het tijdsverloop sinds eisers vorige inbewaringstelling en gelet op de ontwikkelingen in de verhouding met de Marokkaanse autoriteiten, geen aanleiding ziet om te concluderen dat er geen lp aan eiser zal worden verstrekt en dat zicht op uitzetting naar Marokko in het geval van eiser ontbreekt. In wat eiser aanvoert ziet de rechtbank geen aanleiding om van dit oordeel af te wijken. De rechtbank overweegt hiertoe dat de staatssecretaris ter zitting heeft toegelicht dat de kwaliteit van afname van de vingerafdrukken is verbeterd ten opzichte van de eerdere periode waarin de vingerafdrukken bij eiser zijn afgenomen, dat er in 2023 sprake is geweest van een stijging van lp-afgiftes en dat een presentatie in persoon bij de Marokkaanse autoriteiten niet altijd meer is vereist. Verder acht de rechtbank in dit verband van belang dat eiser niet actief en niet volledig meewerkt aan zijn terugkeer. Deze medewerking mag wel van hem worden verwacht, zoals ook blijkt uit de uitspraken van de Afdeling van 13 januari 2022 [4] en 2 augustus 2022. [5] Daarmee is op dit moment het zicht op uitzetting nog steeds gegeven.
4.2.
De rechtbank is voorts van oordeel dat de staatssecretaris voldoende voortvarend aan de uitzetting van eiser werkt. Hiertoe overweegt de rechtbank dat uit de voortgangsrapportage volgt dat de staatssecretaris, sinds het sluiten van het onderzoek in de vorige procedure op 1 maart 2024, één vertrekgesprek met eiser heeft gevoerd, te weten op 20 maart 2024 en twee keer schriftelijk heeft gerappelleerd op de lp-aanvraag, laatstelijk op 28 maart 2024. Deze gang van zaken acht de rechtbank voldoende voortvarend.
4.3.
De rechtbank is van oordeel dat de staatssecretaris aan eiser terecht geen lichter middel heeft opgelegd. De rechtbank overweegt dat uit de verklaringen van eiser blijkt dat hij niet wil terugkeren naar Marokko en dat eiser dus niet uit eigen beweging gevolg zal geven aan de op hem rustende vertrekplicht. De rechtbank is niet gebleken van persoonlijke omstandigheden van eiser die de bewaring voor hem onevenredig bezwarend maken en waarin de staatssecretaris aanleiding had moeten zijn eiser niettemin een lichter middel dan bewaring op te leggen. De staatssecretaris heeft naar het oordeel van de rechtbank in eisers verklaring dat hij een bekend gezicht is in Groningen en kan verblijven bij stichting Inlia, terecht geen aanleiding hoeven zien om een lichter middel op te leggen.

Conclusie en gevolgen

5. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S. Ketelaars - Mast, rechter, in aanwezigheid van mr. K.E. Mulder, griffier en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie de uitspraken van 27 november 2007, JV 2008/45 en 23 februari 2007, JV 2007/37.