RECHTBANK DEN HAAG
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 16 januari 2024 in de zaak tussen
[eiser] , v-nummer: [nummer] , eiser
(gemachtigde: mr. H. Drenth),
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid
(gemachtigde: mr. G.J. Westendorp).
Inleiding
1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het bestreden besluit van 1 december 2023 waarin de staatssecretaris aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) heeft opgelegd. Dit beroep moet ook worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
1.1.De staatssecretaris heeft de rechtbank op grond van artikel 94, eerste lid, van de Vw 2000 van de bewaring in kennis gesteld. Deze kennisgeving wordt gelijkgesteld met een door eiser ingesteld beroep. Daarbij heeft de staatssecretaris een voortgangsrapportage overgelegd. Eiser heeft op die voortgangsrapportage gereageerd.
1.2.De rechtbank heeft het beroep op 9 januari 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, via een beeldverbinding, zijn gemachtigde en de gemachtigde van de staatssecretaris.
Beoordeling door de rechtbank
2. De rechtbank beoordeelt of het opleggen van de maatregel van bewaring rechtmatig is. Zij doet dat onder meer aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
3. Het beroep is ongegrond. Het opleggen van de maatregel van bewaring is niet onrechtmatig. De rechtbank legt hierna uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Is de maatregel van bewaring gebaseerd op de juiste wettelijke grondslag?
4. Eiser voert aan dat de maatregel van bewaring niet op een deugdelijke grondslag berust. Eiser heeft een asielaanvraag ingediend, waarop op 4 januari 2024 is afwijzend is beslist. Hiertegen is geen voorlopige voorziening ingediend. Eiser stelt dat de staatssecretaris hem na het nemen van de asielbeslissing niet meer op grond van artikel 59b van de Vw 2000 in bewaring kon houden en gehouden was om de grondslag te wijzigen. Nu dat niet is gebeurd, is de bewaring onrechtmatig volgens eiser. Ter ondersteuning van zijn betoog verwijst eiser naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 23 december 2021.
4.1.Eisers asielaanvraag is bij besluit van 4 januari 2024 afgewezen als kennelijk ongegrond. De rechtbank leidt uit de uitspraak van de Afdeling van 15 oktober 2019af dat een vreemdeling wiens asielaanvraag is afgewezen als kennelijk ongegrond rechtmatig verblijf heeft als bedoeld in artikel 8, aanhef en onder h, van de Vw 2000. Dit betekent dat eiser in eerste instantie rechtmatig verblijf heeft gedurende de termijn voor het instellen van beroep tegen de kennelijke ongegrondverklaring van zijn asielverzoek. De rechtbank stelt vast dat eiser tot en met donderdag 11 januari 2024 de tijd heeft om beroep in te stellen. Ten tijde van het sluiten van het onderzoek op 9 januari 2024 was de rechtsmiddelentermijn nog niet verlopen, zodat eiser nog rechtmatig heeft op grond van artikel 8, aanhef en onder h, van de Vw 2000. Hiermee is voldaan aan de vereisten om eiser in bewaring te stellen of te houden krachtens artikel 59b, eerste lid, van de Vw 2000, zodat de staatssecretaris niet gehouden was om de grondslag van de maatregel van bewaring te wijzigen. De door eiser aangehaalde uitspraak van de Afdeling van 23 december 2021 leidt niet tot een ander oordeel, omdat het geen vergelijkbare zaak betreft. In die zaak ging het om een vreemdeling die op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw 2000 gedetineerd zat en vervolgens een asielverzoek heeft ingediend. Dat is hier niet het geval. Deze beroepsgrond slaagt daarom niet.
Is er sprake van een geldig terugkeerbesluit?
5. Eiser voert aan dat het terugkeerbesluit niet geldig is, omdat in het op 14 december 2022 uitgevaardigde terugkeerbesluit een andere naam vermeld staat. Bovendien volgt uit het besluit van 14 december 2022 tot buitenbehandelingstelling van de aanvraag en de afwijzende asielbeschikking van 4 januari 2024 niet dat eiser onrechtmatig in Nederland is. Dat is wel vereist voor het terugkeerbesluit volgens eiser.
5.1.Deze beroepsgrond slaagt niet. Het betoog van eiser dat er geen sprake is van een geldig terugkeerbesluit kan, wat hier ook van zij, niet aan de rechtmatigheid van de maatregel van bewaring afdoen. De staatssecretaris merkt op de zitting terecht op dat een geldig terugkeerbesluit geen vereiste is voor een maatregel van bewaring op grond van artikel 59b van de Vw 2000. Het betoog van eiser dat uit de beschikkingen niet zou blijken dat eiser hier onrechtmatig verblijft is daarom dan ook niet relevant voor de maatregel van bewaring op grond van artikel 59b van de Vw 2000.
Is er in strijd gehandeld met artikel 5.3 van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb 2000)?
6. Eiser voert aan dat aan dat hoewel in het proces-verbaal van gehoor bij bewaring van 1 december 2023 (M110) staat dat aan eiser een informatiebrief in het Arabisch is uitgereikt, hij deze niet heeft ontvangen.
6.1.Het betoog van eiser dat hij betwist de informatiebrief te hebben gekregen, begrijpt de rechtbank zo dat eiser stelt dat hierdoor de informatieplicht van artikel 5.3 van het Vb 2000 is geschonden. De rechtbank stelt voorop dat uit de uitspraak van de Afdeling van 15 november 2023volgt dat de staatssecretaris, om te voldoen aan de informatieplicht zoals deze volgt uit Europese wetgeving en artikel 5.3, eerste lid, derde zin, van het Vb 2000, kan volstaan met een schriftelijk stuk waarin de rechtsmiddelen en de mogelijkheid van gratis rechtsbijstand staan vermeld en waarin een overzicht is opgenomen van de van toepassing zijnde juridische en feitelijke gronden van de bewaring.
6.2.De rechtbank stelt vast dat in proces-verbaal van het gehoor van 1 december 2023 (M110) op pagina 4 staat vermeld dat een afschrift van de maatregel van bewaring onmiddellijk aan eiser is uitgereikt en dat daarbij aan hem de informatiebrief ‘waarom u in bewaring bent gesteld’ is uitgereikt in de Arabische taal, een taal die eiser voldoende machtig is. De rechtbank laat de vraag of eiser de informatiebrief heeft ontvangen onbesproken, omdat de informatiebrief niet in het dossier zit waardoor in het geval van eiser niet gecontroleerd kan worden of de al dan niet uitgereikte informatiebrief voldoet aan de hiervoor genoemde voorwaarden uit de Afdelingsuitspraak van 15 november 2023. De enkele verklaring van de staatssecretaris ter zitting dat de informatiebrief volstaat omdat daarin de (algemene) informatie wordt gegeven die volgens de Afdeling nodig is, is hiervoor onvoldoende. Daarmee is sprake van een gebrek en is een belangenafweging noodzakelijk. De rechtbank is van oordeel dat de ernst van het gebrek niet opweegt tegen de belangen die met de bewaring zijn gediend en dat de belangenafweging dus in het voordeel van de staatssecretaris uitvalt. Eiser is namelijk tijdens het gehoor voorafgaand aan de inbewaringstelling met behulp van een beëdigde tolk in kennis gesteld van het feit dat hij in bewaring wordt gesteld en de redenen die hieraan ten grondslag liggen. Verder heeft eiser een (piket)advocaat toegewezen gekregen waar de maatregel van bewaring naar toe is gestuurd en waarmee eiser de inhoud hiervan heeft kunnen bespreken. Eiser heeft daardoor gebruik kunnen maken van de aan hem toekomende procedurele rechten. Zoals ook is geoordeeld in de hiervoor genoemde uitspraak van de Afdeling van 15 november 2023, volgt hieruit geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
Kunnen de gronden de maatregel van bewaring dragen?
7. In de maatregel van bewaring heeft de staatssecretaris overwogen dat de bewaring noodzakelijk is met het oog op het verkrijgen van gegevens die noodzakelijk zijn voor beoordeling van een asielaanvraag. De staatssecretaris heeft, onder verwijzing naar het Vb 2000,als zware gronden vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
3d. niet dan wel niet voldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit;
en als lichte gronden vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb 2000 heeft gehouden;
4b. meerdere aanvragen tot het verlenen van een verblijfsvergunning heeft ingediend die niet tot verlening van een verblijfsvergunning hebben geleid;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
7.1.Eiser betwist de zware gronden 3a en 3d. Ten aanzien van de zware grond 3a voert eiser aan dat hij als asielzoeker Nederland is binnengekomen. Daar is geen voorgeschreven wijze van binnenkomst voor. Ten aanzien van de zware grond 3d voert eiser aan dat de bewaring niet gebaseerd kan zijn op dat eisers nationaliteit en identiteit onbekend zijn, omdat in de maatregel van bewaring niet is aangekruist dat bewaring noodzakelijk is met het oog op de vaststelling van de identiteit of nationaliteit van betrokkene zoals bedoeld in artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw 2000. De motivering bij de zware grond 3d is volgens eiser gebruikt voor iets wat niet is aangekruist. Om die reden kan de zware grond 3d niet tegengeworpen worden.
7.2.Wat eiser heeft aangevoerd geeft geen aanleiding de gronden van de maatregel van bewaring onvoldoende te achten. De reden hiervoor is dat de zware grond 3a en de lichte grond 4c feitelijk juist zijn en de staatssecretaris bij de lichte grond 4c voldoende heeft gemotiveerd waarom hieruit een risico op onttrekking aan het toezicht op vreemdelingen voortvloeit. De zware grond 3a is feitelijk juist omdat eiser niet beschikt over een grensoverschrijdingsdocument. Het betoog van eiser dat de zware grond 3a niet aan hem kan worden tegengeworpen omdat hij een asielzoeker is, maakt dit niet anders. Verder is de lichte grond 4c feitelijk juist omdat eiser geen vaste woon- of verblijfplaats heeft. Eiser is namelijk niet ingeschreven in de Basisregistratie Personen (BRP) en heeft daarnaast in het gehoor van 1 december 2023 verklaard dat hij geen vast adres heeft in Nederland. De staatssecretaris heeft hierbij overtuigend gemotiveerd dat eiser hierdoor zich aan het toezicht onttrekt en de voorbereiding voor zijn vertrek belemmert. Omdat de zware grond 3a en de lichte grond 4c de maatregel van bewaring kunnen dragen, hoeft de rechtbank wat eiser heeft aangevoerd tegen de zware grond 3d niet meer te bespreken. Deze beroepsgrond slaagt niet.
Had de staatssecretaris moeten volstaan met een lichter middel?
8. Eiser voert aan dat de staatssecretaris had moeten volstaan met een lichter middel. Hiertoe voert hij aan dat zijn medische omstandigheden onvoldoende zijn meegewogen. Verder is in de belangenafweging ten onrechte opgenomen dat eiser hier niet mag zijn. Op het moment dat deze belangenafweging is gedaan verbleef eiser namelijk rechtmatig in Nederland op grond van zijn asielaanvraag.
8.1.Deze beroepsgrond slaagt niet. De staatssecretaris stelt zich terecht op het standpunt dat uit de gronden van de maatregel van bewaring een risico op onttrekking aan het toezicht volgt en in dit geval geen andere afdoende, maar minder dwingende maatregelen dan de inbewaringstelling doeltreffend konden worden toegepast. Daarbij is de staatssecretaris in de belangenafweging bij de maatregel van bewaring voldoende ingegaan op eisers medische problematiek. De staatssecretaris heeft hierbij toegelicht dat de medische zorg vanuit detentie gelijkwaardig is aan die in de vrije maatschappij en dat eiser op dit moment de juiste zorg krijgt vanuit detentie. De rechtbank stelt verder vast dat in de belangenafweging ten onrechte staat dat eiser hier niet mag zijn. Eiser had namelijk rechtmatig verblijf hangende zijn asielprocedure. De staatssecretaris heeft op de zitting toegelicht dat dit inderdaad verkeerd is opgeschreven, maar stelt dat dit niet maakt dat de belangenafweging zoals verder opgenomen in de maatregel van bewaring geen stand kan houden. De rechtbank volgt de staatssecretaris hierin. Daarbij acht de rechtbank van belang dat de opmerking dat eiser hier niet mag zijn gerelateerd wordt aan één van de gronden van bewaring, namelijk grond 3a. De feitelijke juistheid hiervan is niet betwist.
Heeft de staatssecretaris voldoende voortvarend gehandeld?
9. Eiser voert aan dat de staatssecretaris onvoldoende voortvarend heeft gehandeld, omdat de staatssecretaris geen acties ondernomen na eisers afwijzende asielbeschikking van 4 januari 2024.
9.1.Deze beroepsgrond slaagt niet. De staatssecretaris heeft er op de zitting terecht op gewezen dat ten tijde van het sluiten van het onderzoek de termijn voor het indienen van beroep tegen de afwijzende asielbeschikking nog liep. De staatssecretaris is in afwachting of er al dan niet beroep hiertegen wordt ingesteld en heeft aangegeven dat na het aflopen van deze termijn vervolgstappen kunnen worden genomen.