ECLI:NL:RBDHA:2024:5879

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
17 april 2024
Publicatiedatum
23 april 2024
Zaaknummer
NL24.575
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • B.F.Th. de Roos
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag van een Syrische vreemdeling op basis van gevaar voor openbare orde en nationale veiligheid

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 17 april 2024 wordt het beroep van eiseres, een Syrische vreemdeling, tegen de afwijzing van haar asielaanvraag beoordeeld. Eiseres had op 15 december 2021 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel, die door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid op 3 januari 2024 als kennelijk ongegrond werd afgewezen. De staatssecretaris oordeelde dat eiseres op ernstige gronden een gevaar vormt voor de openbare orde of nationale veiligheid, gebaseerd op een veroordeling wegens mensensmokkel in 2021. De rechtbank behandelt de zaak en concludeert dat de staatssecretaris terecht de aanvraag heeft afgewezen. Eiseres had eerder asiel aangevraagd in Griekenland, maar haar eerdere aanvragen in Nederland zijn niet-ontvankelijk verklaard. De rechtbank oordeelt dat Nederland niet verplicht is om de vluchtelingenstatus van eiseres te erkennen, enkel omdat deze in een andere lidstaat is toegekend. De rechtbank stelt vast dat de staatssecretaris voldoende heeft gemotiveerd dat eiseres een actuele en ernstige bedreiging vormt voor de samenleving, en dat de afwijzing van de asielaanvraag als kennelijk ongegrond terecht is. Eiseres krijgt geen proceskostenvergoeding en het beroep wordt ongegrond verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.575

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiseres,

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. C.G. Matze),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,

(gemachtigde: mr. W. Epema).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de afwijzing van haar asielaanvraag. Zij heeft op 15 december 2021 een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. De staatssecretaris heeft met het bestreden besluit van 3 januari 2024 deze aanvraag in de algemene procedure afgewezen als kennelijk ongegrond.
2. De rechtbank heeft het beroep op 7 maart 2024 op zitting te Breda behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres, de gemachtigde van eiseres, A. Toma als tolk en de gemachtigde van de staatssecretaris.

Procesverloop

3. Eiseres stelt te zijn geboren op [geboortedatum] 1964 en de Syrische nationaliteit te hebben. Zij heeft op 24 augustus 2017 voor het eerst asiel aangevraagd in Nederland. Deze aanvraag is op 6 november 2017 niet-ontvankelijk verklaard omdat eiseres internationale bescherming had in Griekenland. Op 22 december 2017 is het beroep tegen dit besluit ongegrond verklaard. [1] Tegen deze uitspraak is geen hoger beroep ingesteld zodat het besluit in rechte vaststaat.
4. Op 7 december 2017 heeft eiseres een tweede asielaanvraag ingediend in Nederland. Deze aanvraag is op 13 maart 2018 niet-ontvankelijk verklaard omdat er geen nieuwe feiten of omstandigheden waren aangevoerd door eiseres. Op 3 april 2018 is het beroep tegen dit besluit ongegrond verklaard. [2] Het hoger beroep tegen deze uitspraak is op 4 juni 2018 door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) ongegrond verklaard [3] zodat ook dit besluit in rechte vaststaat.
5. Eiseres heeft op 29 juli 2021 een derde asielaanvraag ingediend. Omdat deze aanvraag niet op de juiste manier was ingediend heeft zij deze asielaanvraag op 15 december 2021 opnieuw ingediend. Gelet op de ontwikkelingen in Griekenland heeft de staatssecretaris eiseres op 21 november 2023 alsnog opgenomen in de nationale procedure. Op 3 januari 2024 heeft de staatssecretaris de aanvraag afgewezen als kennelijk ongegrond. Dit is het bestreden besluit dat in deze uitspraak wordt beoordeeld. Op 8 februari 2024 heeft de voorzieningenrechter bij uitspraak met nummer NL24.4452 bepaald dat eiseres haar opvangvoorzieningen behoudt tot een week na de uitspraak op dit beroep. [4]
Het bestreden besluit
6. Eiseres heeft volgens de staatssecretaris niet aannemelijk gemaakt dat zij een vluchteling is zoals bedoeld in het Vluchtelingenverdrag en evenmin dat zij bij terugkeer naar Syrië risico loopt op ernstige schade, zodat zij ook niet in aanmerking komt voor subsidiaire bescherming. De aanvraag is afgewezen als kennelijk ongegrond met toepassing van artikel 30b, eerst lid, aanhef en onder j, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw). Dit artikel bepaalt dat een asielaanvraag als kennelijk ongegrond kan worden afgewezen als de vreemdeling op ernstige gronden een gevaar vormt voor de openbare orde of nationale veiligheid. De staatssecretaris baseert dit oordeel op de veroordeling van eiseres op 12 juli 2021 voor mensensmokkel, meermalen gepleegd, tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden. [5] De staatssecretaris heeft geen terugkeerbesluit of inreisverbod opgelegd, maar wel een besluit genomen tot signalering voor de duur van tien jaar in E&S [6] en SIS. [7]

Beoordeling door de rechtbank

Prejudiciële vragen over vluchtelingenstatus in een andere lidstaat
7. Eiseres voert aan dat zij mogelijk van rechtswege statushouder is in Nederland, op basis van haar vluchtelingenstatus in Griekenland. De rechtbank zou ten minste de zaak moeten aanhouden tot het Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJEU) de prejudiciële vragen die over deze kwestie aan hem zijn voorgelegd, heeft beantwoord. [8]
8. De vragen die de Afdeling aan het HvJEU heeft gesteld zien op de vraag hoeveel vrijheid verweerder heeft bij het beoordelen van een asielaanvraag als in een andere lidstaat de vluchtelingenstatus aan een vreemdeling is toegekend en ook op de vraag hoe ver zijn onderzoeksplicht in dat geval reikt.
9. De rechtbank oordeelt dat niets in de Dublinverordening, [9] de Procedurerichtlijn [10] of de Kwalificatierichtlijn [11] erop wijst dat de lidstaten verplicht zijn een persoon de vluchtelingenstatus toe te kennen uitsluitend omdat een andere lidstaat hem die status al heeft toegekend. Het volgt uit de systematiek van het gezamenlijk Europees Asielsysteem (GEAS) dat een lidstaat niet verplicht is om de internationale bescherming te erkennen, zonder zelf een inhoudelijk onderzoek uit te voeren.
10. De onderhavige zaak illustreert goed waarom dit de enige logische conclusie is. De strafbare feiten waarvoor eiseres is veroordeeld zijn gepleegd nadat zij in Griekenland de vluchtelingenstatus heeft verworven. De Griekse autoriteiten hebben met deze feiten logischerwijs geen rekening gehouden. Nederland kan het nadien ingediende asielverzoek van eiseres zelfstandig en met inachtneming van alle relevante feiten en omstandigheden van dat moment beoordelen. De rechtbank ziet zich in dit oordeel gesterkt door de conclusie van Advocaat-Generaal Medina in reactie op prejudiciële vragen gesteld door het Duitse Bundesverwaltungsgericht, in zaak C-753/22. [12] Zij stelt dat de beslissingsautoriteit van de tweede lidstaat het nieuwe verzoek ten gronde moet beoordelen overeenkomstig de bepalingen van de Kwalificatierichtlijn en de Procedurerichtlijn. [13]
11. De rechtbank concludeert dat er geen sprake is van prejudiciële twijfel in deze zaak en dat er daarom geen reden is om de inhoudelijke beoordeling door het HvJEU op dit punt af te wachten en de behandeling van het beroep in deze zaak aan te houden.
Openbare orde / kennelijke afdoening
12. Eiseres verzet zich ook tegen de afdoening van de asielaanvraag als kennelijk ongegrond door de staatssecretaris. De lengte van de door de strafrechter opgelegde straf vormt onvoldoende basis voor de toepassing van artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder j, van de Vw. Er is volgens eiseres geen sprake van een werkelijke, actuele en voldoende ernstige bedreiging van de openbare orde. Onder verwijzing naar het arrest van het HvJEU in zaak C-402/22 [14] voert eiseres aan dat de staatssecretaris ten onrechte stelt dat zij zich schuldig heeft gemaakt aan een ‘zeer ernstig misdrijf’ in de zin van de Kwalificatierichtlijn, nu de strafbepaling op mensensmokkel 3 maanden bedraagt. De veroordeling tot 12 maanden celstraf is gebaseerd op de smokkel van vier personen. De staatssecretaris moet voor de beoordeling van de ernst van het misdrijf daarom uitgaan van 3 maanden, niet van de in totaal opgelegde 12 maanden. Bovendien heeft de staatssecretaris geen belangenafweging gemaakt waarin haar persoonlijk gedrag, ofwel de ‘keer ten goede’ is meegewogen. Het besluit is daarom onvoldoende gemotiveerd en onevenredig, en kon niet ‘kennelijk worden afgedaan’.
13. Het juridisch kader waarbinnen de toepassing van artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder j, van de Vw moet worden beoordeeld wordt niet, zoals eiseres stelt, gevormd door artikel 14 van de Kwalificatierichtlijn, maar door artikel 17 van die richtlijn. Artikel 14 is van toepassing op vluchtelingen en stelt een hogere drempel voor de intrekking of beëindiging van de beschermingsstatus dan artikel 17, dat van toepassing is op personen die subsidiaire bescherming hebben. De staatssecretaris heeft in het voornemen dat is voorafgegaan aan het bestreden besluit bepaald dat eiseres niet kan worden aangemerkt als vluchteling, omdat geen sprake is van vluchtgronden. [15] Zij komt in beginsel wel in aanmerking voor een subsidiaire beschermingsstatus. Eisers heeft die beoordeling niet bestreden. Omdat eiseres ten hoogste voor een subsidiaire beschermingsstatus in aanmerking komt, kan zij op grond van artikel 17, eerste lid, aanhef en onder b, van de Kwalificatierichtlijn worden uitgesloten van die bescherming als zij een ‘ernstig misdrijf’ heeft gepleegd. De rechtbank is van oordeel dat een veroordeling wegens mensensmokkel, meermalen gepleegd, moet worden aangemerkt als een ernstig misdrijf.
14. De rechtbank is ook van oordeel dat de staatssecretaris voldoende en deugdelijk heeft gemotiveerd dat eiseres persoonlijke gedrag een actuele, werkelijke en ernstige bedreiging vormt voor een fundamenteel belang van de samenleving. Daarbij acht de rechtbank van belang dat de strafbare feiten niet lang geleden zijn gepleegd, namelijk in juli en augustus 2020 en dat eiseres bij herhaling heeft verklaard dat ze trots is op wat ze heeft gedaan. Eiseres is veroordeeld tot een gevangenisstraf van twaalf maanden onvoorwaardelijk voor het smokkelen van twee personen. Het gegeven dat de OM-richtlijn voor strafvordering een bepaalde strafeis formuleert, maakt niet dat de staatssecretaris geen rekening kan of mag houden met de daadwerkelijk opgelegde straf.
15. De stelling van eiseres dat haar gedrag na het uitzitten van de straf is verbeterd en dat de staatssecretaris dit had moeten onderzoeken, volgt de rechtbank niet. Eiseres heeft immers geen objectieve bewijsstukken overgelegd waaruit haar positieve gedragsverandering zou blijken. De bewijslast ligt bij haar.
16. In deze omstandigheden heeft de staatssecretaris terecht toepassing gegeven aan artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder j, van de Vw. De asielaanvraag mocht worden afgewezen als kennelijk ongegrond.
Evenredigheid en 8 van het EVRM [16]
17. Eiseres voert aan dat de staatssecretaris geen deugdelijke belangenafweging heeft gemaakt omdat niet kenbaar gewicht is toegekend aan het feit het door de signalering voor eiseres feitelijk onmogelijk wordt om haar dochters in Turkije en Syrië te bezoeken. De beëindiging van het verblijfsrecht mag volgens eiseres niet onredelijk zijn en moet rekening houden met de door het Unierecht gewaarborgde grondrechten, waaronder artikel 8 van het EVRM, maar ook de in het Vluchtelingenverdrag vastgestelde rechten voor het genot waarvan geen rechtmatig verblijf vereist is. Zij verwijst hiervoor naar artikel 14, zesde lid, van de Kwalificatierichtlijn. De staatssecretaris heeft zich onvoldoende rekenschap gegeven van de persoonlijke omstandigheden van eiseres, terwijl de feiten die hem bekend waren de verplichting meebrachten om daar nader onderzoek naar te doen. Eiseres heeft zich er bewust van onthouden in beroep deze persoonlijke omstandigheden alsnog toe te lichten, omdat het op de weg van de staatssecretaris had gelegen daarnaar te vragen. Het besluit is volgens eiseres daarom onevenredig en onzorgvuldig tot stand gekomen.
18. Gelet op de uitspraak van de Afdeling van 2 februari 2022 [17] dient de staatssecretaris een afgewogen en deugdelijke motivering te geven over de vraag welke gevolgen het bestreden besluit heeft voor de vreemdeling en of deze gevolgen evenredig zijn in verhouding tot het doel van de beleidsregel. Hierbij dient de staatssecretaris onderscheid te maken tussen de geschiktheid, noodzakelijkheid en evenwichtigheid van het bestreden besluit. Het is aan eiseres om een beeld te geven van haar individuele situatie. Zij kan er niet mee volstaan te wijzen op de onderzoeksplicht van de staatssecretaris.
19. De rechtbank is van oordeel dat de staatssecretaris de belangen en omstandigheden van eiseres voldoende en kenbaar heeft betrokken bij de besluitvorming. Zo heeft de staatssecretaris voldoende gemotiveerd dat eiseres nog steeds een actuele, werkelijke en voldoende ernstige bedreiging vormt voor een fundamenteel belang van de samenleving. Ook heeft de staatssecretaris voldoende gemotiveerd dat eiseres niet in een situatie zoals bedoeld in artikel 3 van het EVRM en artikel 4 van het Handvest terecht komt. Omdat sprake is van een opvolgende asielaanvraag is de staatssecretaris niet gehouden tot een ambtshalve beoordeling van de mogelijke schending van artikel 8 van het EVRM. [18] Bovendien is het de rechtbank niet gebleken dat het bestreden besluit onevenredige gevolgen met zich brengt voor eiseres, nu zij niet hoeft te vertrekken naar haar land van herkomst.
Rechtsgrondslag signalering
20. De signalering op basis van de SIS-III verordening [19] vormt volgens eiseres een schending van het legaliteitsvereiste, nu deze verordening nog niet in werking was getreden op het moment van het plegen van de strafbare feiten. Er is bovendien sprake van een schending van het legaliteitsvereiste omdat Nederland het voornemen om eiseres te signaleren aan de Griekse autoriteiten kenbaar had moeten maken. Griekenland had dan op basis van de verstrekte informatie kunnen beslissen om de asielvergunning van eiseres in te trekken. Zolang de status niet is ingetrokken kan eiseres niet door Nederland gesignaleerd worden. [20] Eiseres betoogt bovendien dat de staatssecretaris het evenredigheidsbeginsel heeft geschonden bij het opleggen van de SIS signalering [21] en dat er geen SIS signalering kan plaatsvinden zonder onderliggend terugkeerbesluit en inreisverbod.
21. De rechtbank stelt vast dat de signalering is gebaseerd op artikel 24, eerste lid, aanhef en onder a, van Verordening (EU) 2018/1861. Deze verordening is in zijn geheel in werking getreden op 7 maart 2023. [22] Dit betekent dat de verordening geldend recht vormde ten tijde van het bestreden besluit, zodat de staatssecretaris de signalering daar op kon baseren. Het gegeven dat de strafbare feiten op een eerder moment zijn gepleegd, is in dit verband niet relevant.
22. De rechtbank volgt eiseres niet in haar stelling dat aan een signalering noodzakelijkerwijs een inreisverbod en een terugkeerbesluit ten grondslag moeten liggen, en dat de intrekking van de vluchtelingenstatus door Griekenland voor de signalering een noodzakelijke voorwaarde vormt. Dergelijke voorwaarden volgen niet uit de SIS- Verordening. Uit artikel 28 van deze verordening volgt evenmin dat het Nederland niet zou zijn toegestaan eiseres te signaleren zonder vooraf de Griekse autoriteiten te verzoeken de vluchtelingenstatus in te trekken. Het genoemde artikel bepaalt juist dat de lidstaat die toepassing geeft aan artikel 24, eerste lid, daarna de lidstaat die de status heeft verleend daarvan in kennis stelt opdat de verlenende lidstaat kan overwegen om de status in te trekken.
23. Naar het oordeel van de rechtbank mocht verweerder eiseres signaleren in het E&S en vervolgens in het SIS en heeft hij op correcte wijze uitvoering gegeven aan deze bevoegdheid. Er geen sprake is van schending van het legaliteitsvereiste.
Détournement de pouvoir
24. Er is volgens eiseres sprake van schending van het verbod op ‘détournement de pouvoir’: de staatssecretaris heeft tot de signaleringen besloten, omdat het onmogelijk bleek om een terugkeerbesluit en een inreisverbod op te leggen. Hij heeft met de signaleringen hetzelfde doel willen bereiken.
25. De rechtbank volgt het standpunt van eiseres niet. Naar aanleiding van de door eiseres ingediende zienswijze is de staatssecretaris tot de conclusie gekomen dat hij geen zwaar inreisverbod en een terugkeerbesluit kon opleggen. In plaats daarvan heeft hij gebruik gemaakt van de bevoegdheid die wel beschikbaar was, namelijk het signaleren in het nationale en Europese systeem. Het enkele feit dat de staatssecretaris gebruik maakt van een bevoegdheid die hij in het primaire besluit niet had toegepast, betekent niet dat er sprake is van détournement de pouvoir of een schending van enig ander rechtsbeginsel.
Kenbaarheid
26. Eiseres stelt zich voorts op het standpunt dat met het bestreden besluit het kenbaarheidsvereiste wordt geschonden, omdat de signalering pas daadwerkelijk effectief wordt op het moment dat zij Nederland (voor de E&S signalering) of de Schengenlidstaten (voor de SIS signalering) heeft verlaten. Dat is een onzeker moment in de toekomst en kent geen einddatum zolang eiseres in Nederland verblijft.
27. De onzekerheid die eiseres beschrijft wijkt niet af van wat geldt voor een inreisverbod. Ook dat heeft pas gelding vanaf het moment waarop de vreemdeling het grondgebied van Nederland of de lidstaten van de Europese Unie verlaat. Onder verwijzing naar het arrest Ohrami van het HvJEU [23] oordeelt de rechtbank dat het inherent is aan een inreisverbod of, zoals in dit geval, een signalering, dat dit/deze pas ingaat op een onbekend moment in de toekomst. Dit maakt de maatregel niet onrechtmatig en levert geen strijd op met het vereiste van kenbaarheid.
Rechtmatig verblijf
28. Eiseres stelt zich tot slot op het standpunt dat zij rechtmatig verblijf heeft in Nederland op grond van haar vluchtelingenstatus in Griekenland. Het is de Nederlandse autoriteiten niet toegestaan haar die status af te nemen of het nuttig effect daaraan te onthouden. Vanwege dit rechtmatige verblijf zou eiseres toegang moeten blijven behouden tot de door het COA verstrekte voorzieningen, waaronder huisvesting. De materiële rechten die volgen uit artikel 14, zesde lid, van de Kwalificatierichtlijn en uit het Vluchtelingenverdrag en waarvoor geen rechtmatig verblijf vereist is, moeten volgens haar ook beschikbaar zijn voor vreemdelingen die niet uitzetbaar zijn en die een misdrijf hebben gepleegd.
29. Artikel 8 van de Vw geeft een limitatieve opsomming van situaties waarin vreemdelingen rechtmatig verblijf kunnen hebben in Nederland. Wanneer een vreemdeling niet aan de voorwaarden van een van die situaties voldoet, is er geen sprake van rechtmatig verblijf. Het feit dat eiseres niet terug kan keren naar haar land van herkomst en evenmin kan worden overgedragen aan Griekenland, betekent niet dat zij noodzakelijkerwijs rechtmatig verblijf heeft in Nederland. Ook voor een zogenaamde buiten-schuld-vergunning [24] gelden bepaalde voorwaarden. Deze vaststelling betekent overigens niet dat zij geen enkele vorm van ondersteuning of noodzakelijke zorg kan krijgen. [25] De toekenning van dergelijke ondersteuning levert echter geen rechtmatig verblijf op.

Conclusie en gevolgen

30. De staatssecretaris heeft de aanvraag terecht afgewezen als kennelijk ongegrond. De E&S en SIS signaleringen zijn gebaseerd op de juiste juridische grondslag en zijn op juiste wijze toegepast. Het bestreden besluit voldoet aan de vereiste evenredigheid en kenbaarheid, is voldoende en juist gemotiveerd en geeft geen blijk van détournement de pouvoir. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat het bestreden besluit in stand blijft. Eiseres krijgt geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B.F.Th. de Roos, rechter, in aanwezigheid van mr. S.S. van der Velde, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

5.Vonnis van de rechtbank Noord-Holland, parketnummer 15-202293-20.
6.Executie & Signalering: een informatiesysteem van de Nederlandse politie en de Koninklijke Marechaussee.
7.Schengeninformatiesysteem: een Europees systeem waarin grensbewakers en politie van de Schengenlanden kunnen kijken, gebaseerd op Verordening (EG) nr. 1987/2006 (SIS II).
8.Verwijzingsuitspraak van 30 augustus 2023, ECLI:NL:RVS:2023:3275.
9.Verordening (EU) nr. 604/2013.
10.Richtlijn 2013/32/EU.
11.Richtlijn 2011/95/EU.
12.QY tegen Duitsland, verwijzingsuitspraak van 12 december 2022.
13.Conclusie van 25 januari 2024, ECLI:EU:C:2024:82, onder 76.
14.Arrest van 6 juli 2023, de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid tegen M.A.
15.Als bedoeld in artikel 1A van het Vluchtelingenverdrag.
16.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
18.Op grond van artikel 3.6a van het Vreemdelingenbesluit 2000.
19.Verordening (EU) 2018/1861 (SIS III).
20.Eiseres verwijst naar artikel 28 van Verordening (EU) 2018/1861.
21.Eiseres verwijst naar artikel 21 van Verordening (EU) 2018/1861.
22.Zie artikel 66 van Verordening voor de inwerkingtreding van de onderscheiden onderdelen.
23.C-225/16, arrest van 26 juli 2017, ECLI:EU:C:2017:590.
24.Tijdelijke of niet-tijdelijke verblijfsvergunning op humanitaire gronden.
25.Artikel 10, tweede lid, van de Vw.