In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Arnhem, op 17 april 2024, wordt het beroep van eisers, een Armeense moeder en haar minderjarige zoon, tegen de afwijzing van hun asielaanvraag beoordeeld. Eisers hebben op 27 november 2022 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel, die door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid op 30 mei 2023 als kennelijk ongegrond is afgewezen. De rechtbank behandelt het beroep op 29 februari 2024 en concludeert dat de staatssecretaris onvoldoende rekening heeft gehouden met de belangen van het kind, wat leidt tot een motiveringsgebrek in het bestreden besluit.
Eiseres stelt dat zij en haar zoon bij terugkeer naar Armenië te maken zullen krijgen met discriminatie en geweld, vooral gezien haar relatie met een Turkse man. De staatssecretaris betwist dit en stelt dat Armenië als veilig land van herkomst wordt beschouwd. De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris onvoldoende heeft gemotiveerd waarom de belangen van de minderjarige zoon niet zijn meegewogen in de beslissing. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit, maar laat de rechtsgevolgen in stand, omdat de staatssecretaris in een aanvullend besluit alsnog voldoende heeft gemotiveerd waarom de asielaanvraag van eisers terecht is afgewezen.
De rechtbank concludeert dat de staatssecretaris de asielaanvraag van eiseres en haar zoon terecht als kennelijk ongegrond heeft afgewezen, maar dat er een proceskostenvergoeding van € 1.750,- aan eiseres moet worden toegekend. De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige afweging van de belangen van minderjarigen in asielprocedures.