ECLI:NL:RBDHA:2024:6180

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
26 april 2024
Publicatiedatum
25 april 2024
Zaaknummer
21_8256
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning van een persoonsgebonden budget voor opleidingskosten van een hulphond op basis van de Wmo 2015

In deze zaak heeft eiseres, geboren in 1969, een aanvraag ingediend voor een persoonsgebonden budget (pgb) voor de opleidingskosten van een hulphond, welke aanvraag door het college van burgemeester en wethouders van Kaag en Braassem is afgewezen. De rechtbank heeft de zaak behandeld op 7 november 2023, waarbij eiseres werd bijgestaan door haar begeleiders. De rechtbank heeft het onderzoek geschorst en partijen in de gelegenheid gesteld om in gesprek te gaan over de meest passende voorziening voor de zelfredzaamheid en participatie van eiseres. Eiseres heeft een lange geschiedenis van hulpverlening en heeft aangegeven dat de ondersteuning die geboden kan worden via het Kernteam en andere instanties niet voldoende is. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiseres beperkingen ondervindt in sociale redzaamheid en participatie, en dat een hulphond mogelijk een bijdrage kan leveren aan haar welzijn. De rechtbank heeft geoordeeld dat het bestreden besluit van verweerder onvoldoende onderbouwd is en dat er voldoende aanknopingspunten zijn dat een hulphond de meest passende voorziening is. De rechtbank heeft het beroep van eiseres gegrond verklaard en verweerder opgedragen om een pgb toe te kennen voor de opleiding van de hulphond, en in het geval de huidige hond niet geschikt is, de aanschaf van een hulphond te vergoeden. Tevens is verweerder veroordeeld tot betaling van schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 21/8256

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 26 april 2024 in de zaak tussen

[eiseres] , uit [woonplaats] , eiseres,

en

het college van burgemeester en wethouders van Kaag en Braassem, verweerder

(gemachtigde: B. Khairallah),
en

de Staat der Nederlanden (minister van Justitie en Veiligheid).

Inleiding

Bij besluit van 15 april 2021 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres om een voorziening in de vorm van een persoonsgebonden budget (pgb) voor opleidingskosten van een hulphond op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo) afgewezen.
Bij besluit van 9 november 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder het door eiseres tegen het primaire besluit gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
Bij besluit van 7 november 2022 (het wijzigingsbesluit) heeft verweerder het bestreden besluit aanvullend gemotiveerd.
De rechtbank heeft het beroep op 7 november 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres, bijgestaan door [naam 1] en [naam 2] (autisme-begeleider GGZ), en de gemachtigde van verweerder.
De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting geschorst en bepaald dat het vooronderzoek wordt hervat. Partijen zullen met elkaar (en ‘ [organisatie] ’) in gesprek gaan, zodat verweerder kan onderzoeken welke concrete voorziening de meest passende bijdrage levert aan de zelfredzaamheid en participatie van eiseres. Verweerder zal de rechtbank hierover berichten.
Verweerder heeft bij emailberichten van 22 december 2023 en 2 februari 2024 de rechtbank bericht.
Eiseres heeft hierop gereageerd bij emailbericht van 7 februari 2024.
Partijen zijn door de rechtbank in de gelegenheid gesteld om kenbaar te maken of zij op een nadere zitting willen worden gehoord. Eiseres heeft geantwoord dat zij geen nieuwe zitting nodig vindt. Verweerder heeft niet binnen de gestelde termijn kenbaar gemaakt een nadere zitting te willen.
De rechtbank heeft het onderzoek gesloten.

Overwegingen

Totstandkoming van het bestreden besluit en het wijzigingsbesluit
1. Eiseres, geboren op [geboortedatum] 1969, heeft op 30 november 2020 een aanvraag ingediend om vergoeding van de opleidingskosten van de door haar aangeschafte [ras hond] tot een hulphond. De aanvraag is namens eiseres gedaan door de ambulant begeleidster [naam 3] van Zorggroep [zorggroep] . Ter ondersteuning van de aanvraag zijn verklaringen overgelegd van GZ-psycholoog [naam 4] en sociaal verpleegkundige (SPV) [naam 5] van de Poli Autisme Volwassenen van GGZ Rivierduinen.
2. Verweerder heeft deze aanvraag bij het primaire besluit afgewezen op de grond dat de ondersteuning die geboden kan worden via het Kernteam Kaag en Braassem en/of ‘ [organisatie] ’ afdoende is om aan de hulpvraag van eiseres te voldoen.
3. Bij het bestreden besluit heeft verweerder -overeenkomstig het advies van een extern adviseur- het bezwaar tegen het primaire besluit ongegrond verklaard. De extern adviseur heeft in zijn advies geconcludeerd dat, hoewel het invoelbaar is dat een hulphond eiseres steun kan geven en spanning en stress bij eiseres kan reduceren, de toegevoegde waarde van een hulphond niet is aangetoond.
4. Verweerder heeft hangende het beroep van eiseres een medisch onderzoek laten verrichten door een arts verbonden aan Argonaut. In het rapport van 3 mei 2022 heeft deze arts vermeld dat eiseres bekend is met een ontwikkelingsstoornis die gepaard gaat met gedragskenmerken die wijzen op beperkingen in onder andere communicatieve beperkingen en (onverwachte) veranderingen. Als gevolg van haar medische problematiek heeft eiseres beperkingen ten aanzien van sociale redzaamheid, maatschappelijke participatie, psychosociaal welbevinden en mentaal functioneren. De aandoening waarmee eisers bekend is, is blijvend van aard en behandeling is gericht op psycho-educatie, sociale vaardigheden en behandeling van de co-morbiditeit. Eiseres heeft uitgebreide behandeltrajecten gevolgd, maar die hebben niet geleid tot langdurige stabiliteit. Zij is doorverwezen voor aanvullende individuele behandeling en de verwachting is dat eiseres de beperking die zij ervaart mede door behandeling zou kunnen verminderen.
De arts heeft voorts in het rapport vermeld dat eiseres ondersteuning en begeleiding nodig heeft in het vergroten van de sociale zelfredzaamheid, opbouwen van een sociaal netwerk en het onderhouden van contacten en ook bij het omgaan met prikkels en het signaleren van overprikkeling. Volgens de arts kan een hulphond een bijdrage leveren in de maatschappelijke participatie en sociale zelfredzaamheid van eiseres. Wetenschappelijk bewijs van het effect van een hulphond bij het ziektebeeld van eiseres staat echter nog niet vast. Daarom kan volgens de arts geen uitspraak worden gedaan of alleen een hulphond in staat is om bepaalde ondersteuning te bieden ten opzichte van een goed opgevoede hond zonder aanvullende training. Er zijn wel punten (niet medisch) waarop een hulphond van een reguliere hond verschilt, met name dat een hulphond overal naar binnen mag, waardoor eiseres ook op plekken zoals haar werk, recreatieve bestemmingen en winkel met haar mee mag gaan, maar ook in het ziekenhuis of therapie, aldus de arts van Argonaut.
5. Verweerder heeft naar aanleiding van dat advies bij besluit van 7 november 2022 het bestreden besluit aangevuld met een nadere motivering. Verweerder heeft zich op standpunt gesteld dat uit het advies blijkt dat eiseres is aangewezen op begeleiding en ondersteuning in het dagelijks leven zodat eiseres haar zelfredzaamheid en maatschappelijke participatie kan verbeteren. Het trainen van een hond tot een hulphond kan mogelijk tot verbetering van de situatie van eiseres leiden, maar wetenschappelijk gezien is dat bij het ziektebeeld van eiseres onvoldoende onderzocht. De effectiviteit van de hulphond kan daarom niet worden vastgesteld. Ook dient een hulphond in de situatie van eiseres met name een therapeutisch doel. Dit valt echter niet onder ondersteuning van de Wmo. De praktische voordelen (op meerdere plekken naar binnen mogen) zijn volgens verweerder onvoldoende reden om de opleiding van een hulphond te financieren, mede omdat niet duidelijk is dat alleen een hulphond dit mogelijk zal maken. De ondersteuning die eiseres naar aard en omvang nodig heeft kan door ‘ [organisatie] ’ gericht worden onderzocht. Eiseres heeft echter aangegeven momenteel geen behoefte te hebben aan ondersteuning via ‘ [organisatie] ’. Dat er in het verleden geen passend aanbod was, betekent volgens verweerder niet dat er nu ook geen passend aanbod is. Daarom hoopt verweerder dat eiseres zich alsnog zal melden om samen te kijken naar een passend aanbod. Met (alleen) een hulphond kan niet aan alle doelen voor ondersteuning en begeleiding worden gewerkt. Daarom is de hulphond niet de meest passende voorziening voor eiseres, aldus verweerder.
Standpunt van eiseres
6. Eiseres voert aan dat zij autisme heeft en dat het omgaan met mensen haar veel energie kost. Haar leven is een golfbeweging van net uit een (autistische) burnout zijn of er bijna weer in zitten. De afgelopen 36 jaar is een eindeloze stroom van hulpverleners, therapievormen, begeleidingstrajecten, medicatie en groepsgesprekken voorbij gekomen. Ondanks alle inzet van deze gespecialiseerde hulpverlening kon geen positieve verandering te weeg worden gebracht. Therapieën en begeleiding leveren een te hoge belasting op. Een hulphond vraagt een ander soort energie. De getrainde hulphond kan helpen om spanning en stress te verminderen, waardoor er energie vrijkomt om begeleiding en sociale contacten op te pakken. Dit wordt onderkend door alle betrokken begeleidende instanties, haar psycholoog en ook het Kernteam. Verder kan een hulphond haar begeleiden in veel meer situaties dan een hulpverlener, simpelweg omdat deze niet 24/7 beschikbaar is.
Voorts vindt eiseres dat verweerder de bewijslast voor wetenschappelijk bewijs van een hulphond ten onrechte bij eiseres legt. De stelling van verweerder dat er geen wetenschappelijk bewijs is voor de effectiviteit voor psychosociale hulphonden is bovendien onjuist. Er wordt hier momenteel veel onderzoek naar gedaan, zowel in het binnen- als het buitenland. Eiseres heeft daarbij onder andere verwezen naar een artikel van professor Van der Helm over in hoeverre hulphonden kunnen bijdragen aan herstel en participatie en een artikel over een wetenschappelijk onderzoek over het effect van een assistentiehond bij mensen met een posttraumatische stressstoornis. Verder heeft verweerder niet onderbouwd waarom er in het geval van een andere inwoner van Kaag en Braassem wel een hulphond is gefinancierd. Daarnaast is het onderzoek van de extern adviseur onvolledig en vooringenomen. Tot slot stelt eiseres dat haar ten onrechte geen geluidsopname van de hoorzitting is verstrekt.
Hervatting van het vooronderzoek
7.1.
Op de zitting bij de rechtbank op 7 november 2023 is het onderzoek geschorst en het vooronderzoek hervat. Na de zitting zijn partijen in gesprek gegaan met elkaar en ‘ [organisatie] ’ over de vraag welke concrete voorziening de meest passende bijdrage levert aan de zelfredzaamheid en participatie van eiseres.
7.2.
Verweerder heeft de rechtbank een gespreksverslag van 29 november 2023 toegestuurd, met daarin een aanbod van ‘ [organisatie] ’. Volgens verweerder bestaat er noodzaak voor individuele specialistische begeleiding voor 3 á 4 uur per week, waarbij gewerkt kan worden aan de volgende doelen: omgang met sociale contacten, stressreductie, het bespreken van de week, filteren van gedachten en sociale gebeurtenissen, begeleiding bij het opruimen van de woning, begeleiding bij het toeleiden naar een jobcoach en indien gewenst nieuwe bestemmingen oefenen met eigen auto en hond. De noodzaak voor de opleiding tot hulphond ten opzichte van de huidige hond is volgens verweerder niet uit het gesprek gebleken. Voorts heeft verweerder aangegeven dat, gezien de uitdrukkelijke wens van eiseres om een hulphond, aan eiseres (uit coulance) het aanbod is gedaan om haar indicatie voor specialistische begeleiding voor twee jaar aan te wenden voor de opleiding van de hulphond. In die twee jaar kan zij dan echter geen beroep doen op individuele specialistische begeleiding. Na die twee jaar kan zij daar wel weer een beroep op doen. Indien de huidige hond niet op te leiden is, zal er door eiseres een nieuwe hond aangeschaft moeten worden.
7.3.
In reactie op het gespreksverslag heeft eiseres aangegeven dat zij zich kan vinden in de door verweerder genoemde doelen, met uitzondering van de laatste twee. Het aanbod van ‘ [organisatie] ’ is niet anders gebleken dan enkele jaren geleden en is dus niet passend. Eiseres acht begeleiding zinnig, maar vindt drie uur begeleiding per week geen alternatief voor een hulphond die 24/7 steun kan bieden en bijna overal mee naartoe kan gaan. Het functioneren van eiseres is heel wisselend en het gesprek was een momentopname. In haar email van 7 februari 2024 heeft eiseres gesteld dat er op dit moment (naast de behandeling die zij volgt) geen ruimte is voor begeleiding in haar leven, maar dat dit in de toekomst kan veranderen, mogelijk door toedoen van de hulphond. Ook kan het zo zijn dat zij weer in een slechtere fase in haar leven komt en zij dringend hulp nodig heeft. Het aanbod van verweerder waarbij zij twee jaar lang geen aanspraak mag maken op begeleiding, ervaart zij dan ook als een beperking. Een hulphond zal haar heel goed kunnen helpen, maar mogelijk is begeleiding hiernaast wenselijk dan wel nodig. Ten aanzien van de door haarzelf aangeschafte hond merkt eiseres nog op dat deze in 2020 door een trainer van [stichting] geschikt werd geacht voor de opleiding tot hulphond, maar dat door de lange duur van de procedure de kans bestaat dat hij niet meer geschikt is en dat er een andere hond aangeschaft zal moeten worden. De aanschaf van een nieuwe hond is niet makkelijk te realiseren, omdat eiseres allergisch is voor de meeste hondenrassen en zij de kosten niet zelf kan dragen.
Beoordeling door de rechtbank
8. Het beroep van eiseres wordt met toepassing van artikel 6:19, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) mede gericht geacht tegen het besluit van 7 november 2022, waarin de motivering van het bestreden besluit is aangevuld/gewijzigd.
9.1.
In artikel 2.3.5, derde lid, van de Wmo 2015 is bepaald dat een maatwerkvoorziening een passende bijdrage moet leveren aan de zelfredzaamheid of participatie van de cliënt. Hieruit vloeit voort dat indien het onderzoek uitwijst dat in het concrete geval maatwerk moet worden geboden, niet kan worden volstaan met standaardoplossingen. Het is aan het college, waar mogelijk rekening houdend met de redelijke wensen van de aanvrager, om te besluiten op welke wijze het de aanvrager ondersteunt en met welk pakket van de op de behoeften, persoonskenmerken en mogelijkheden van de persoon afgestemde diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen of andere maatregelen een passende bijdrage aan de zelfredzaamheid of participatie wordt geleverd.
9.2.
Zoals de Centrale Raad van Beroep (CRvB) heeft overwogen in de uitspraken van 21 maart 2018 en van 11 juli 2018 vloeit uit artikel 3:2 van de Awb in samenhang met de artikelen 2.3.2 en 2.3.5 van de Wmo 2015 voort dat het college voldoende kennis dient te vergaren over de voor het nemen van een besluit over maatschappelijke ondersteuning van belang zijnde feiten en omstandigheden en af te wegen belangen. [1] Dit brengt met zich dat wanneer bij het college melding wordt gedaan van een behoefte aan maatschappelijke ondersteuning het college allereerst moet vaststellen wat de hulpvraag is. Vervolgens zal het college moeten vaststellen welke problemen worden ondervonden bij de zelfredzaamheid en maatschappelijke participatie, dan wel het zich kunnen handhaven in de samenleving. Daarna moet worden bepaald welke ondersteuning naar aard en omvang nodig is om een passende bijdrage te leveren aan de zelfredzaamheid en participatie van de ondersteuningsvrager, onderscheidenlijk het zich kunnen handhaven in de samenleving. Dat onderzoek moet er vervolgens op gericht zijn of en in hoeverre de eigen mogelijkheden, gebruikelijke hulp, mantelzorg, ondersteuning door andere personen uit het sociale netwerk en voorliggende (algemene) voorzieningen de nodige hulp en ondersteuning kunnen bieden. Slechts voor zover die mogelijkheden ontoereikend zijn dient het college een maatwerkvoorziening te verlenen.
9.3.
De rechtbank stelt allereerst vast dat verweerder heeft erkend dat naar aanleiding van de Wmo-melding en -aanvraag en in de bezwaarprocedure onvoldoende zorgvuldig onderzoek is gedaan. Tijdens de beroepsprocedure heeft verweerder alsnog een medisch advies laten opstellen, dat vervolgens is voorgelegd aan ‘ [organisatie] ’. Reeds gelet hierop kan het bestreden besluit geen stand houden. Verweerder heeft in het gewijzigde besluit de motivering aangevuld/gewijzigd. Na hervatting van het vooronderzoek heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat 3 á 4 uur specialistische begeleiding per week passend is voor eiseres.
9.4.
Tussen partijen is niet in geschil dat eiseres hulp nodig heeft bij omgang met sociale contacten, stressreductie, het bespreken van de week, het filteren van gedachten en sociale gebeurtenissen en begeleiding bij het opruimen van haar woning. Eiseres heeft als gevolg van haar medische problematiek beperkingen ten aanzien van sociale redzaamheid, maatschappelijke participatie, psychosociaal welbevinden en mentaal functioneren. Er is sprake van een verhoogd stressniveau, moeite met het verwerken van zintuiglijke informatie en het omgaan met sociale gebeurtenissen. Dit heeft geleid tot problemen in de regulatie van stemming, overbelasting en forse angstklachten. Verder is niet in geschil dat eiseres is aangewezen op begeleiding en ondersteuning in het dagelijks leven, zodat zij haar zelfredzaamheid en maatschappelijke participatie kan verbeteren.
9.5.
Partijen verschillen echter van mening welke ondersteuning naar aard en omvang nodig is om een passende bijdrage te leveren aan de zelfredzaamheid en maatschappelijke participatie van eiseres. De rechtbank overweegt hierover het volgende.
9.6.
Door verweerder is erkend dat eiseres een lange geschiedenis van hulpverlening heeft en dat de vele behandelingen en begeleiding tot op heden weinig effect hebben gehad. Er is bij eiseres sprake van recidiverende burn-outs door haar autisme. Ook is aangegeven dat de hulpverleningscontacten haar juist veel energie kosten. De ambulant begeleidster van [zorggroep] heeft het belang van een hulphond onderschreven en aangegeven welke Wmo-doelen hiermee worden gediend. Ook de GZ-psycholoog, de SPV-er en de eerder ingezette autisme-coach [naam 6] onderschrijven dit. Het Kernteam heeft zelf ook tweemaal positief geadviseerd (en in een analyse van 2 september 2021 vastgesteld dat behandeling en begeleiding niet aanslaan). Op grond hiervan is de rechtbank van oordeel dat het standpunt van verweerder dat 3 á 4 uur specialistische begeleiding per week passend is voor eiseres, niet gevolgd kan worden.
9.7.
Het advies van Argonaut ondersteunt het standpunt van verweerder naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende. Vastgesteld wordt dat eiseres uitgebreide behandelingstrajecten heeft gevolgd die niet tot langdurige stabiliteit hebben geleid, dat zij ondersteuning en begeleiding nodig heeft en dat een hulphond een bijdrage kan leveren aan de maatschappelijke participatie en sociale zelfredzaamheid. Dat ziet op gebieden waarop zij volgens de arts van Argonaut ondersteuning nodig heeft, namelijk het omgaan met prikkels en angstklachten, sociale contacten en gestructureerde dagindeling.
De arts van Argonaut stelt alleen dat er geen wetenschappelijk bewijs is voor de effectiviteit van de hulphond en dat voor zover het gaat om therapeutische doelen, het niet valt onder de Wmo. Dit vormt echter naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende onderbouwing om de gevraagde maatwerkvoorziening af te wijzen. De CRvB heeft in zijn uitspraak van 20 januari 2022 [2] geoordeeld dat op dat moment de effectiviteit van een hulphond nog onvoldoende vast is komen te staan omdat onderzoeken op dat punt nog gaande zijn. Echter, om te kunnen spreken van een voorziening die een passende bijdrage levert aan de zelfredzaamheid en participatie, is het niet per sé noodzakelijk dat de effectiviteit van de voorziening op grond van wetenschappelijk bewijs is komen vast te staan. In de tekst, noch de toelichting op de Wmo kan steun worden gevonden voor dit standpunt. Het gaat er om of er in het individuele geval voldoende aanknopingspunten zijn dat een bepaalde voorziening als meest passend kan gelden. Daar is in het geval van eiseres, gelet op de informatie van de GZ-psycholoog, de SPV-er, de autisme-coach, het advies van het Kernteam en het advies van de arts verbonden aan Argonaut, naar het oordeel van de rechtbank sprake van.
Voorts heeft de CRvB in zijn uitspraak van 23 februari 2023 [3] geoordeeld dat de enkele stelling dat de voorziening niet kan worden verstrekt omdat deze een overwegend therapeutische doelstelling heeft, niet op gaat. Daarbij is in die uitspraak overwogen dat uit artikel 2.3.5., derde lid, van de Wmo voortvloeit dat, in geval van in die bepaling genoemde beperkingen en onder de daar vermelde voorwaarden, het college een maatwerkvoorziening verstrekt waarmee een passende bijdrage wordt geleverd aan de zelfredzaamheid en participatie van de cliënt. Criterium is dus niet het al of niet aanwezig zijn van een therapeutische doelstelling, maar de mate waarin een voorziening een passende bijdrage levert aan de zelfredzaamheid en participatie van de betrokkene. Dat is, zoals eerder vastgesteld, bij eiseres het geval.
9.8.
De stelling van verweerder dat alleen de verstrekking van een hulphond onvoldoende is voor eiseres, acht de rechtbank evenmin voldoende grond voor afwijzing. Dat wellicht meerdere voorzieningen nodig zijn om problematiek te verbeteren, sluit toekenning van een voorziening niet uit. Het is in ieder geval onvoldoende om te concluderen dat een hulphond geen passende bijdrage kan leveren aan de doelen die zijn genoemd. Bovendien heeft eiseres gesteld dat zij op dit moment niet in staat is om (naast haar behandeling) andere begeleiding/ondersteuning te volgen en dat het aanbod van ‘ [organisatie] ’ niet is veranderd ten opzichte van het eerdere aanbod. Uit de stukken blijkt niet dat thans andere begeleiding door ‘ [organisatie] ’ kan worden geboden aan eiseres dan die zij in het verleden reeds heeft gehad en niet tot een positieve verandering heeft geleid.
9.9.
Verweerder heeft na de zitting aan eiseres het aanbod gedaan om het budget voor individuele begeleiding voor de komende twee jaar te gebruiken om haar hond tot hulphond op te leiden bij Stichting [stichting] . Dit aanbod is echter alleen uit coulance gedaan, zodat dit niet als een toegekende voorziening kan worden aangemerkt. Bovendien kan eiseres dan geen aanspraak maken op andere begeleiding en ook niet op de kosten van een nieuwe hond, in het geval haar hond toch niet geschikt (meer) zou zijn.
10. Gelet op het voorgaande zal de rechtbank het beroep van eiseres gericht tegen het bestreden besluit en het gewijzigde besluit gegrond verklaren en deze besluiten vernietigen.
11. De rechtbank zal, met toepassing van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder b, van de Awb zelf in de zaak voorzien, nu zij van oordeel is dat er voldoende aanknopingspunten zijn dat een hulphond in het geval van eiseres het meest passend is voor het bevorderen van haar zelfredzaamheid en participatie. De rechtbank zal daarom bepalen dat verweerder aan eiseres een pgb toekent voor de vergoeding van de kosten van de opleiding van de hond van eiseres tot hulphond via Stichting [stichting] en, mocht de reeds door eiseres aangeschafte hond voor de opleiding tot hulphond niet geschikt zijn, de aanschaf van een hulphond.
12. Omdat het bestreden besluit en het wijzigingsbesluit gelet op het voorgaande geen stand houden, behoeven de stellingen van eiseres omtrent de schending van de hoorplicht en het beroep op het gelijkheidsbeginsel, geen bespreking meer.
13. Omdat het beroep gegrond is moet verweerder het griffierecht aan eiseres vergoeden. Eiseres heeft geen proceskosten gemaakt die vergoed kunnen worden.
Overschrijding van de redelijke termijn
14.1.
Eiseres heeft verzocht om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn. In procedures als deze mag de behandeling van het bezwaar ten hoogste een half jaar en de behandeling van het beroep bij de rechtbank ten hoogste anderhalf jaar duren. Doorgaans zal geen sprake zijn van een overschrijding van de redelijke termijn, indien de fase van bezwaar en beroep gezamenlijk niet langer dan twee jaar heeft geduurd [4] .
14.2.
De redelijke termijn neemt een aanvang met de ontvangst van het bezwaarschrift door verweerder. Uit het dossier is de rechtbank niet duidelijk geworden wanneer het bezwaarschrift door verweerder is ontvangen. De rechtbank gaat daarom voor de vaststelling van de aanvangstermijn uit van de datum van het bezwaarschrift en dat is 26 mei 2021. De redelijke termijn van twee jaar eindigde daarmee op 26 mei 2023. De procedure is geëindigd met de uitspraak van heden, 26 april 2024, zodat de procedure in totaal 2 jaar en 11 maanden heeft geduurd.
14.3.
Uitgaande van een forfaitair tarief van € 500,- per half jaar, of een gedeelte daarvan, waarmee de redelijke termijn is overschreden, heeft eiseres recht op een vergoeding van € 1.000,-. De rechtbank stelt vast dat verweerder binnen een half jaar heeft beslist op het bezwaar. De behandeling door de rechtbank van het beroep tegen het besluit van 9 november 2021 heeft, vanaf de ontvangst van het beroepschrift op 20 december 2021 tot de uitspraak op 26 april 2024, in totaal ruim 28 maanden geduurd. Dit is (afgerond naar boven) 11 maanden langer dan de redelijke termijn in de rechterlijke fase. In beginsel is de overschrijding van de redelijke termijn met 11 maanden dan ook aan de rechtbank toe te rekenen. Verweerder heeft echter tijdens de beroepsprocedure op 18 februari 2022 aan de rechtbank uitstel verzocht, omdat hij alsnog een medisch advies heeft aangevraagd. Na ontvangst van het medisch advies is door verweerder uitstel gevraagd om de hulpvraag van eiseres opnieuw aan ‘ [organisatie] ’ voor te leggen en een nieuwe beslissing op bezwaar te kunnen nemen. In de beslissing op bezwaar van 7 november 2022 is aangegeven dat verweerder onvoldoende zorgvuldig onderzoek had gedaan naar de hulpvraag van eiseres, maar dat hij het gebrek heeft hersteld door alsnog een medisch advies op te vragen. De nieuwe beslissing op bezwaar is op 9 november 2022 door de rechtbank ontvangen. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de periode van 18 februari 2022 tot 9 november 2022, bijna negen maanden, aan verweerder is toe te rekenen. Het restant van de overschrijding, bijna twee maanden, is aan de rechtbank toe te rekenen.
Het bedrag van € 1.000,- zal naar evenredigheid worden toegerekend aan verweerder en de Staat. De rechtbank zal verweerder veroordelen tot betaling van een bedrag van € 818,18 (9/11 x € 1.000,-) en de Staat tot betaling van een bedrag van € 181,82 (2/11 x € 1.000,--).
14.4.
De rechtbank overweegt voorts dat er geen aanleiding is tot veroordeling in de proceskosten, omdat geen griffierecht is betaald voor het verzoek tot schadevergoeding en omdat niet is gebleken van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de besluiten van 9 november 2021 en 7 november 2022;
- herroept het besluit van 15 april 2021;
- kent aan eiseres een maatwerkvoorziening toe op grond van de Wmo 2015 in de vorm van vergoeding van de kosten voor het opleidingstraject voor een hulphond via Stichting [stichting] en, mocht de reeds door eiseres aangeschafte hond voor de opleiding tot hulphond niet geschikt zijn, de aanschaf van een hulphond;
- bepaalt dat verweerder het griffierecht van € 49,- aan eiseres moet vergoeden;
- veroordeelt verweerder tot betaling aan eiseres van een schadevergoeding van € 818,18;
- veroordeelt de Staat der Nederlanden (minister van Justitie en Veiligheid) tot betaling aan eiseres van een schadevergoeding van € 181,82.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.B. Wijnholt, rechter, in aanwezigheid van W.M. Colpa, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 26 april 2024.
Griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

4.uitspraak van de Hoge Raad van 19 februari 2016, ECLI:NL:HR:2016:252.