ECLI:NL:RBDHA:2024:6190

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
25 april 2024
Publicatiedatum
25 april 2024
Zaaknummer
NL24.15853
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatigheid van onderzoek naar telefoon in asielprocedure en voortduren van bewaring

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 25 april 2024 uitspraak gedaan in een beroep tegen de maatregel van bewaring van een Algerijnse eiser, opgelegd door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De eiser had beroep ingesteld tegen het voortduren van de maatregel van bewaring, die op 15 januari 2024 was opgelegd op grond van artikel 59, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser stelde dat het onderzoek naar zijn telefoon zonder zijn toestemming onrechtmatig was en dat dit een ernstig gebrek in de bewaringsmaatregel opleverde. De rechtbank oordeelde echter dat het onderzoek naar de telefoon plaatsvond in het kader van de asielaanvraag van eiser en niet in het kader van de bewaringsmaatregel, waardoor de rechtmatigheid van de bewaring niet in het geding was.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de staatssecretaris voldoende voortvarend werkt aan de uitzetting van eiser, die op 23 april 2024 gepland staat. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. De uitspraak is gedaan door mr. M. Munsterman, rechter, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl. Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.15853

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser,

geboren op [geboortedatum],
van Algerijnse nationaliteit,
V-nummer: [V-nummer],
(gemachtigde: mr. R.T. Laigsingh),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, de staatssecretaris,

(gemachtigde: mr. P.A.L.A. van Ittersum).

Procesverloop

De staatssecretaris heeft op 15 januari 2024 aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd. Deze maatregel duurt nog voort.
Eiser heeft tegen het voortduren van de maatregel van bewaring beroep ingesteld. Daarbij heeft hij verzocht om schadevergoeding.
De staatssecretaris heeft een voortgangsrapportage overgelegd. Eiser heeft hierop gereageerd.
De rechtbank heeft het beroep, gelijktijdig met de kennisgeving met zaaknummer NL24.16953, op 19 april 2024 op zitting behandeld. Eiser en zijn gemachtigde zijn met kennisgeving niet ter zitting verschenen. De staatssecretaris heeft zich op de rechtbank laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.

Overwegingen

1. De rechtbank stelt voorop dat zij deze maatregel van bewaring al eerder heeft getoetst. Uit de uitspraak van 8 februari 2024 (in de zaak NL24.1536) volgt dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek op 2 februari 2024 rechtmatig was. Daarom is bij de beoordeling van de rechtmatigheid van het voortduren van de maatregel van bewaring slechts de periode sinds het moment van het sluiten van dat onderzoek op 2 februari 2024 relevant.
2. Indien de rechtbank van oordeel is dat de toepassing of tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring in strijd is met de Vw dan wel bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is, verklaart zij op grond van artikel 96, derde lid, van de Vw het beroep gegrond en beveelt zij de opheffing van de maatregel of een wijziging van de wijze van tenuitvoerlegging daarvan.
Recht op privéleven
3. Eiser stelt dat de staatssecretaris zonder zijn toestemming de telefoon van eiser heeft onderzocht en daarbij een kopie van het paspoort van eiser heeft aangetroffen. Eiser verwijst naar de Afdelingsuitspraak van 3 april 2024 [1] en stelt dat het onderzoek onrechtmatig is geweest. Er is volgens eiser sprake van een ernstige inbreuk op het recht op privéleven en op het recht op bescherming van zijn persoonsgegevens. Het gevolg is een ernstig gebrek in onderhavige maatregel en eiser is van mening dat zijn belangen zwaarder dienen te wegen dan die van de staatssecretaris. Immers op grond van het onderzoek in de telefoon is eiser gepresenteerd bij de Algerijnse nationaliteiten, is zijn nationaliteit bevestigd en is er vlucht geboekt ten behoeve van eiser op 23 april 2024. Eiser verzoekt het beroep gegrond te verklaren en een schadevergoeding toe te kennen.
3.1.
De rechtbank overweegt als volgt. In de Afdelingsuitspraak waar eiser naar verwijst was het onderzoek aan de mobiele telefoon verricht in het kader van de inbewaringstelling van de betrokkene. De Afdeling heeft geoordeeld dat de staatssecretaris ten onrechte de bevoegdheid voor dit onderzoek heeft ontleend aan artikel 59, lid 8 van de Vw. In onderhavige zaak is het onderzoek blijkens het proces-verbaal van bevindingen van
9 mei 2023 echter verricht in het kader van de asielaanvraag van eiser en niet in het kader van de inbewaringstelling. Het onderzoek aan de telefoon is dus niet gebaseerd op artikel 59 Vw en raakt dan ook niet de rechtmatigheid van de bewaring. De beroepsgrond slaagt niet.
Voortvarendheid en zicht op uitzetting
4. De rechtbank is van oordeel dat de staatssecretaris voldoende voortvarend aan de uitzetting werkt. Uit de voortgangsrapportage en het verhandelde ter zitting blijkt namelijk dat de staatssecretaris sinds het sluiten van het onderzoek in de vorige procedure gerappelleerd heeft op de lp-aanvraag, dat eiser op 29 februari 2024 is gepresenteerd aan de Algerijnse autoriteiten en dat viermaal een vertrekgesprek is gevoerd met eiser, laatstelijk op 4 april 2024. Daarnaast is inmiddels een vlucht geboekt voor eiser en staat de uitzetting gepland op 23 april 2024; voor het oordeel dat de inbewaringstelling in strijd is met artikel 59, van de Vw en het Unierecht omdat zicht op uitzetting ontbreekt ziet de rechtbank dan ook geen aanleiding.

Conclusie en gevolgen

5. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Munsterman, rechter, in aanwezigheid van mr. H.A. van der Wal, griffier en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, 3 april 2024, ECLI:NL:RVS:2024:1387.