In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 25 april 2024 uitspraak gedaan in een beroep tegen de maatregel van bewaring van een Algerijnse eiser, opgelegd door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De eiser had beroep ingesteld tegen het voortduren van de maatregel van bewaring, die op 15 januari 2024 was opgelegd op grond van artikel 59, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser stelde dat het onderzoek naar zijn telefoon zonder zijn toestemming onrechtmatig was en dat dit een ernstig gebrek in de bewaringsmaatregel opleverde. De rechtbank oordeelde echter dat het onderzoek naar de telefoon plaatsvond in het kader van de asielaanvraag van eiser en niet in het kader van de bewaringsmaatregel, waardoor de rechtmatigheid van de bewaring niet in het geding was.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de staatssecretaris voldoende voortvarend werkt aan de uitzetting van eiser, die op 23 april 2024 gepland staat. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. De uitspraak is gedaan door mr. M. Munsterman, rechter, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl. Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.