ECLI:NL:RBDHA:2024:6286

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
25 april 2024
Publicatiedatum
25 april 2024
Zaaknummer
24/2052
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Woningsluiting op grond van artikel 13b van de Opiumwet na vondst van LSD en andere drugs

Op 25 april 2024 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak tussen een verzoeker en de burgemeester van Gouda. De zaak betreft een verzoek om voorlopige voorziening tegen de sluiting van de woning van verzoeker voor de duur van zes maanden, op basis van artikel 13b van de Opiumwet. De burgemeester had besloten de woning te sluiten na de vondst van 40 LSD-zegels en andere drugs tijdens een doorzoeking op 1 december 2023. Verzoeker betwistte de bevoegdheid van de burgemeester om de woning te sluiten en stelde dat er geen sprake was van drugshandel, maar de voorzieningenrechter oordeelde dat de burgemeester bevoegd was om de sluiting te handhaven. De voorzieningenrechter concludeerde dat de sluiting noodzakelijk en evenredig was, gezien de ernst van de overtredingen en de impact op de openbare orde. Het verzoek om een voorlopige voorziening werd afgewezen, en de voorzieningenrechter benadrukte dat de sluiting van de woning niet in strijd was met artikel 8 van het EVRM, dat het recht op respect voor privéleven en woning waarborgt.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 24/2052

uitspraak van de voorzieningenrechter van 25 april 2024 in de zaak tussen

[verzoeker] , uit [woonplaats] , verzoeker

(gemachtigde: mr. T. Altindag),
en

de burgemeester van Gouda, verweerder

(gemachtigde: mr. M.C.P. van Paassen).

Inleiding

1. Bij besluit van 27 februari 2024 heeft verweerder de woning aan [adres] te [plaatsnaam] (de woning) voor de duur van zes maanden gesloten.
1.1.
Verzoeker heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt en een voorlopige voorziening gevraagd.
1.2.
Op 19 maart 2023 heeft de voorzieningenrechter het verzoek om de woning bij wijze van ordemaatregel te openen afgewezen.
1.3.
Verweerder heeft op het verzoek gereageerd met een verweerschrift.
1.4.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 11 april 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van verzoeker en de gemachtigde van verweerder.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

Waar gaat deze zaak over?
2. In de bestuurlijke rapportage is vermeld dat in het kader van een opsporingsonderzoek naar verdovende middelen de woning van verzoeker gedurende negen dagen is geobserveerd. Hierbij is gezien dat meerdere personen de woning met name laat in de avond en begin van de nacht bezoeken en dat personen met gevulde tassen de woning binnen gaan dan wel verlaten. De politie heeft daarom het vermoeden dat de woning als “stash house” wordt gebruikt. Op 1 december 2023 heeft daarom een doorzoeking van de woning plaatsgevonden. Hierbij zijn hard- en softdrugs aangetroffen. Naar aanleiding van de bestuurlijke rapportage van de politie heeft verweerder besloten om op grond van artikel 13b van de Opiumwet de woning vanaf 11 maart 2024 om 10:00 te sluiten voor de duur van zes maanden.
Wat vindt verzoeker?
3. Volgens verzoeker was verweerder niet bevoegd om zijn woning te sluiten. De situatie uit artikel 13b, eerste lid, aanhef en onder a en b, van de Opiumwet deed zich hier niet voor. Er was namelijk geen sprake van drugshandel en de gevonden drugs waren daartoe ook niet aanwezig. Het ging ook maar om een geringe hoeveelheid soft- en harddrugs. Ook was de sluiting van de woning niet noodzakelijk. Voor zover er al sprake was van een verstoring van de openbare orde of aantasting van het woon- en leefklimaat is de sluiting niet meer noodzakelijk omdat de drugs in beslag zijn genomen en er door de doorzoeking ook reeds een signaal is afgegeven dat de burgemeester de situatie niet tolereert. Onder de gegeven omstandigheden had verweerder van de sluiting moeten afzien. De belangen van verzoeker, zoals het huisrecht en de financiële gevolgen, zijn onvoldoende meegewogen. De sluiting is daarmee onevenredig.
Wat is het oordeel van de voorzieningenrechter?
4. De voorzieningenrechter wijst het verzoek af. Hierna legt de voorzieningenrechter uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
Is sprake van spoedeisend belang?
5. De voorzieningenrechter treft alleen een voorlopige voorziening als een spoedeisend belang dat vereist, ook wel ‘onverwijlde spoed’ genoemd. De voorzieningenrechter is van oordeel dat daar voor verzoeker evident sprake van is nu hij door de sluiting zijn woning niet kan gebruiken.
Bevoegdheid tot sluiting
6. Uit de bestuurlijke rapportage en de besluitvorming blijkt dat bij de controle in de woning verschillende goederen zijn aangetroffen en in beslag genomen, namelijk:
  • 40 LSD zegels;
  • 2 verpakkingen THC sticks (totaal 200 mg);
  • 200 lege ponypacks;
  • 32 gripzakjes;
  • een kleine weegschaal met resten van een witte substantie erop;
  • een lepel met resten van een witte substantie erop;
  • Nokia telefoon, niet zijnde een smartphone, ambtshalve bekend als een telefoon die door drugsdealers wordt gebruikt.
7. Volgens vaste rechtspraak [1] is artikel 13b, eerste lid, aanhef en onder a, van de Opiumwet niet van toepassing bij de enkele aanwezigheid van drugs in een woning. De drugs moeten met een bepaalde bestemming aanwezig zijn, dat wil zeggen voor verkoop, aflevering of verstrekking. Als uitgangspunt geldt dat bij aanwezigheid van meer dan 0,5 gram harddrugs deze in beginsel (mede) bestemd worden geacht voor de verkoop, aflevering of verstrekking. Het ligt in dat geval op de weg van verzoeker om het tegendeel aannemelijk te maken. Als het tegendeel niet aannemelijk wordt gemaakt, is verweerder bevoegd om de woning op grond van artikel 13b, eerste lid, aanhef en onder a, van de Opiumwet te sluiten.
8. Onder een geringe hoeveelheid harddrugs voor eigen gebruik kan worden gedacht aan bijvoorbeeld één bolletje, één wikkel of één pil/tablet, in elk geval een aangetroffen hoeveelheid van maximaal 0,5 gram. [2] LSD [3] staat als harddrug vermeld op lijst I van de Opiumwet. Verweerder heeft op zitting niet nader geconcretiseerd tot welke hoeveelheid hij uitgaat van een gebruikershoeveelheid, maar volgens hem is in dit geval zeker sprake van een handelshoeveelheid. De voorzieningenrechter gaat vooralsnog uit van een gebruikershoeveelheid van 1 zegel. Dit maakt dat de hoeveelheid die in de woning van verzoeker is gevonden de gebruikershoeveelheid ruimschoots overschrijdt en deze dus bestemd kan worden geacht voor de handel.
9. Met wat verzoeker aanvoert, heeft hij het tegendeel niet aannemelijk gemaakt. Verzoeker betwist dat sprake zou zijn van drugshandel in of vanuit zijn woning, en stelt dat zijn woning door verweerder ten onrechte wordt gezien als “stash house”/ versnijdingspand. Verweerder heeft volgens hem niet aannemelijk gemaakt dat de aantijgingen juist zijn. Ondanks de observatie van negen dagen hebben ze namelijk alleen een geldoverdracht en geen daadwerkelijke drugshandel waargenomen. Verweerder had nader onderzoek moeten doen alvorens tot sluiting over te gaan, aldus verzoeker. Gedurende de observatie is echter veel loop naar de woning waargenomen waarbij ook gevulde tassen de woning in en uit gingen. De woning werd dagelijks, vele malen per dag en met name laat in de avond en begin van de nacht bezocht, door verschillende personen. Een aantal daarvan gingen op één dag soms 4 à 5 keer de woning in en uit. In de bestuurlijke rapportage staat vermeld dat daarom het vermoeden bestaat dat de woning fungeert als “stash house”. Verweerder mag in beginsel uitgaan van de juistheid van een op ambtseed of -belofte opgemaakt stuk. In het bestuursrecht geldt bovendien een andere bewijslast dan in het strafrecht. Verzoeker heeft geen verklaring kunnen geven over waarom de drugs in zijn woning waren. Weliswaar stelt verzoeker dat hij direct en concreet heeft verklaard dat de drugs van zijn vriend waren, maar uit de bestuurlijke rapportage blijkt dat verzoeker een dag later bij de politie juist heeft verklaard dat de drugs van hem waren.
10. Gelet op het voorgaande was naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter verweerder bevoegd om de woning te sluiten.
Noodzakelijkheid van de sluiting
11. De vraag is vervolgens of verweerder in dit geval ook van zijn bevoegdheid gebruik heeft mogen maken. Aan de hand van de ernst en omvang van de overtreding moet worden beoordeeld in hoeverre sluiting van de woning noodzakelijk is ter bescherming van het woon- en leefklimaat bij de woning en het herstel van de openbare orde. Daarbij is het uitgangspunt zoals volgt uit de wetsgeschiedenis dat bij een eerste overtreding nog niet tot sluiting van de woning dient te worden overgegaan, maar moet worden volstaan met een waarschuwing of soortgelijke maatregel. Als sprake is van een ernstig geval kan van dat uitgangspunt worden afgeweken. [4]
12. De voorzieningenrechter is met verweerder van oordeel dat sprake is van een ernstig geval. Bij de beoordeling of sprake is van een ernstig geval betrekt verweerder verschillende indicatoren. Van de 12 indicatoren die volgen uit de Beleidsregel [5] zijn er volgens verweerder verschillende op verzoeker van toepassing. Naast dat er softdrugs en een handelshoeveelheid harddrugs zijn aangetroffen, heeft verweerder verzoeker in het kader van deze indicatoren onder meer tegengeworpen dat de woning in beeld kwam naar aanleiding van een strafrechtelijk onderzoek naar drugs in Alphen aan den Rijn, dat er bij de woning grote loop is waargenomen gedurende de observaties en dat onderzoek in de telefoon van verzoeker heeft uitgewezen dat hij zich met handel in softdrugs bezig houdt. Ook heeft verweerder er in het bestreden besluit op gewezen dat de woning in een woonwijk ligt, dichtbij het centrum en naast een speeltuin waar vaak jonge gezinnen en kinderen aanwezig zijn. Door de waargenomen activiteiten rondom de woning, de aangetroffen goederen en het gevaar dat gepaard gaat met de handel in drugs, is volgens verweerder sprake van ernstig gevaar voor de openbare orde en veiligheid in de wijk en daaromheen. Dat zich niet eerder relevante ongeregeldheden hebben voorgedaan en er geen klachten over overlast bekend zijn, zoals verzoeker aanvoert, doet daar niet aan af. Ook de omstandigheden dat de aangetroffen goederen in beslag zijn genomen en dat sprake is van tijdsverloop sinds de doorzoeking en er sindsdien geen problemen zijn geweest bij de woning, doen niet af aan de noodzaak. Het tijdsverloop is niet zodanig lang dat op basis daarvan al moet worden aangenomen dat het doel van de sluiting reeds is bereikt. Verzoeker stelt zich op het standpunt dat de sluiting hooguit een maand zou moeten duren, wat volgens hem gebruikelijk is. Uit de handhavingsmatrix in de Beleidsregel volgt echter dat verweerder in gevallen waarbij harddrugs zijn aangetroffen bij een eerste overtreding de woning in beginsel sluit voor minimaal 6 maanden. Er spelen in dit geval geen omstandigheden die maken dat de sluitingsduur verkort zou moeten worden. Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter heeft verweerder de sluiting van de woning en de duur ervan noodzakelijk kunnen achten.
Evenredigheid van de sluiting
13. Als het sluiten van een woning in beginsel noodzakelijk wordt geacht, neemt dat niet weg dat de sluiting ook evenredig moet zijn. Door de Afdeling [6] is overwogen dat bij de beoordeling van de evenredigheid verschillende omstandigheden van belang zijn, zoals de mate van verwijtbaarheid van de aangeschreven persoon, een bijzondere binding met de woning en bijvoorbeeld de mogelijkheid om weer in de woning terug te kunnen keren. De nadelige gevolgen moeten worden afgewogen tegen de omstandigheden die ertoe hebben geleid dat verweerder een sluiting noodzakelijk mocht vinden. Een sluiting met veel nadelige gevolgen is niet per definitie onevenredig.
14. Verzoeker voert aan dat de woningsluiting voor hem grote gevolgen heeft en dat onvoldoende rekening is gehouden met onder meer zijn financiële situatie en zijn recht op een woning zoals dat volgt uit artikel 8 van het EVRM. Hij dreigt dakloos te raken, hij heeft geen vaste of tijdelijke vervangende verblijfplaats. Hij beschikt niet over de financiële middelen om dubbele woonlasten of verhuiskosten te betalen. Verder kan uit de stukken worden opgemaakt dat de verhuurder van de woning verzoeker heeft verzocht de huur vrijwillig op te zeggen en dat zij anders zelf tot (buitengerechtelijke) ontbinding van de huurovereenkomst zullen overgaan. Door sluiting van de woning komt hij mogelijk ook op een zwarte lijst te staan bij de woningbouwcorporatie waardoor hij voor een bepaalde duur geen nieuwe sociale huurwoning in de regio zal kunnen huren.
15. Niet is gebleken van verminderde verwijtbaarheid aan de kant van verzoeker, of dat er met de woning een specifieke binding bestaat waardoor een sluiting mogelijk onevenredig zou zijn. Daarnaast is inherent aan een sluiting van een woning dat een bewoner de woning moet verlaten en dat dit kosten met zich brengt. Dat is op zichzelf dan ook geen bijzondere omstandigheid. Verder dient de sluiting een legitiem doel, namelijk het herstel van de openbare orde. Verweerder mocht de sluiting van de woning noodzakelijk achten en heeft niet hoeven volstaan met een waarschuwing. De sluiting is daarom ook niet in strijd met artikel 8 van het EVRM. [7] Verweerder heeft in het bestreden besluit erop gewezen dat het Sociaal Wijkteam kan ondersteunen bij het vinden van vervangende woonruimte en op andere hulpinstanties die online te vinden zijn via de Sociale Kaart van de gemeente. Uit wat verzoeker aanvoert, blijkt niet dat hij (tevergeefs) van deze mogelijkheid gebruik heeft gemaakt. Verder staat de omstandigheid dat hij mogelijk op een zwarte lijst van de woningbouwcorporatie komt te staan, niet zonder meer aan een sluiting in de weg. Tot slot merkt de voorzieningenrechter op dat het feit dat de verhuurder van de woning de huurovereenkomst wil ontbinden, niet maakt dat de sluiting in dit geval daardoor onevenredig is.
16. De voorzieningenrechter acht de sluiting van de woning gelet op het voorgaande niet onevenredig en er was voor verweerder dan ook geen aanleiding om daarvan af te zien.

Conclusie en gevolgen

17. Het voorgaande betekent dat de woningsluiting naar verwachting in bezwaar zal kunnen standhouden. Er is daarom geen reden om een voorlopige voorziening te treffen. Voor vergoeding van het griffierecht of een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.J.L. van der Waals, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. E. van den Nieuwendijk, griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 25 april 2024.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Zie onder meer de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 19 juli 2023, ECLI:NL:RVS:2023:2776, en van 6 juli 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1916.
2.Paragraaf 2. Geringe hoeveelheid voor eigen gebruik van de middelen vermeld op lijst I (harddrugs), Aanwijzing Opiumwet.
3.Lysergide, LSD.
4.Zie onder meer de uitspraak van de Afdeling van 22 maart 2023, ECLI:NL:RVS:2023:1142.
5.Beleidsregels 13b Opiumwet, Damoclesbeleid gemeente Gouda 2021.
6.Zie onder meer de uitspraak van de Afdeling van 25 oktober 2023, ECLI:NL:RVS:2023:3950, en de uitspraak van 28 augustus 2019, ECLI:NL:RVS:2019:2912.
7.Vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 21 februari 2024, ECLI:NL:RVS:2023:3950.