ECLI:NL:RBDHA:2024:6313

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
1 mei 2024
Publicatiedatum
26 april 2024
Zaaknummer
SGR 23/5659
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Korting op bruto-ouderdomspensioen wegens schuldige nalatigheid en verzekering in het buitenland

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 1 mei 2024 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en de Sociale verzekeringsbank (Svb) over de korting op het bruto-ouderdomspensioen van de eiser. De eiser had een aanvraag ingediend voor een ouderdomspensioen op grond van de Algemene Ouderdomswet (AOW), maar de Svb had een korting van in totaal 14% toegepast. Deze korting was gebaseerd op twee redenen: een korting van 2% omdat de eiser in de periode van november 1988 tot en met april 1990 in Zwitserland woonde en werkte, en een korting van 12% wegens schuldige nalatigheid over de jaren 2004 tot en met 2009. De eiser betwistte de korting en voerde aan dat hij in de betreffende periode verzekerd was voor de AOW en dat hij de beschikkingen van schuldige nalatigheid niet had ontvangen.

De rechtbank oordeelde dat de Svb terecht de korting had toegepast. De rechtbank stelde vast dat de eiser in de periode dat hij in Zwitserland werkte, niet verzekerd was voor de AOW in Nederland, en dat de Svb de beschikkingen schuldige nalatigheid op de juiste wijze had bekendgemaakt. De rechtbank concludeerde dat de Svb de korting van 14% op het bruto-ouderdomspensioen terecht had toegepast en verklaarde het beroep van de eiser ongegrond. De uitspraak werd gedaan door mr. D.R. van der Meer, rechter, in aanwezigheid van mr. A. Gerde, griffier.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 23/5659

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 1 mei 2024 in de zaak tussen

[eiser], uit [woonplaats], eiser

(gemachtigde: mr. J. Jansen),
en

de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb), verweerder

(gemachtigde: mr. J.G. Starreveld).

Procesverloop

Bij besluit van 18 augustus 2022 (het primaire besluit 1) heeft de Svb aan eiser met ingang vanaf 26 augustus 2022 een voorlopig ouderdomspensioen op grond van de Algemene Ouderdomswet (AOW) (ouderdomspensioen) toegekend ter hoogte van 84% van een volledige pensioen.
Bij besluit van 21 november 2022 (het primaire besluit 2) heeft de Svb aan eiser met ingang vanaf 26 augustus 2022 een ouderdomspensioen toegekend ter hoogte van 84% van een volledige pensioen.
Bij beslissing op bezwaar van 19 juni 2023 (het bestreden besluit) heeft de Svb aan eiser met ingang vanaf 26 augustus 2022 een ouderdomspensioen toegekend ter hoogte van 86% van een volledige pensioen.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld en heeft nadere gronden ingediend.
De Svb heeft een verweerschrift en – in reactie op de nadere gronden – een aanvullend verweerschrift ingediend.
De zaak is bij de rechtbank behandeld op de online zitting van 28 maart 2024. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Inleiding
1. Eiser heeft op 7 april 2022 een aanvraag ingediend voor een ouderdomspensioen. Dat is hem vanaf 26 augustus 2022 bij het primaire besluit 1 voorlopig is toegekend en bij het primaire besluit 2 definitief, ter hoogte van 84% van een volledig pensioen. In bezwaar is dat uiteindelijk 86% van een volledig pensioen geworden. De reden voor het toepassen van – in totaal – 14% korting op het bruto-ouderdomspensioen is volgens de Svb tweeledig:
Eiser was niet verzekerd voor de AOW in de periode dat hij in Zwitserland werkte (van november 1988 tot en met 30 april 1990), wat tot een korting van 2% heeft geleid.
Daarnaast is eiser (bij twee beschikkingen van 26 april 2011 over de jaren 2004 en 2005; bij twee beschikkingen van 13 oktober 2011 over de jaren 2006 en 2007; bij twee beschikkingen van 29 november 2012 over de jaren 2008 en 2009) schuldig nalatig verklaard omdat hij van 2004 tot en met 2009 volgens de Svb schuldig nalatig is geweest door over deze jaren geen premies volksverzekeringen te betalen, waarbij voor elk van deze zes jaren 2% korting is toegepast (dus 12% over deze zes jaren in totaal). Uit elk van deze beschikkingen (hierna: beschikkingen schuldige nalatigheid) blijkt dat zij zijn genomen naar aanleiding van bericht dat de Svb van de Belastingdienst had ontvangen over toentertijd openstaande schulden van eiser. Voormelde beschikkingen schuldige nalatigheid staan in rechte vast.
Standpunten
2.
Eiser
Eiser betwist de juistheid van de korting van in totaal 14% op zijn bruto-ouderdomspensioen en voert daartoe – samengevat – het volgende aan.
2.1.
In de eerste plaats stelt eiser dat hij in de periode waarin hij in Zwitserland gewoond en gewerkt heeft, van november 1988 tot en met 30 april 1990, een regeling van kracht was die inhield dat eiser voor 50% in Nederland en voor 50% in Zwitserland werd belast. Naar eiser meent werden over het Nederlandse deel alle sociale lasten afgedragen.
2.2.
In de tweede plaats stelt eiser dat hij de beschikkingen schuldige nalatigheid niet zelf heeft gehad, terwijl hij ook nimmer schulden heeft gehad bij de Belastingdienst en ook nu geen schulden heeft, zoals volgens hem blijkt uit een bericht van de Belastingdienst van 3 juni 2023 (gedingstuk 66). De Svb heeft die beschikkingen destijds blijkbaar aangetekend verzonden, maar heeft geen bewijs dat zij daadwerkelijk door eiser zijn ontvangen.
3.
Svb
De Svb acht het bestreden besluit juist en verzoekt de rechtbank het beroep ongegrond te verklaren, waartoe de Svb het volgende aanvoert.
3.1.
De Svb stelt dat niet wordt betwist dat eiser in de periode van november 1988 tot en met 30 april 1990 woonde en werkte in Zwitserland. Op grond van artikel 1 en artikel 6 van de Overeenkomst inzake sociale zekerheid tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Zwitserse Bondsstaat is gedurende deze periode de Zwitserse wetgeving aangewezen. De Svb is daarom van mening dat eiser gedurende deze periode geen AOW-pensioen heeft opgebouwd in Nederland. Eiser heeft ook niet aangetoond dat hij in deze periode sociale premies heeft betaald, terwijl premiebetaling ook niet leidt tot verzekering in welk verband de Svb verwijst naar rechtsoverweging 4.2.4 van de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 10 december 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:3122.
3.2.
In reactie op de tweede beroepsgrond merkt de Svb op dat er van 10 mei 2011 tot en met 29 november 2012 één brief niet aangetekend is verstuurd, de aankondiging van de schuldige nalatigheid, en drie brieven aangetekend zijn verstuurd, de beschikkingen van de schuldige nalatigheid. Deze beschikkingen staan in rechte vast. Na het versturen van aangetekende post zijn er twee uitkomsten. De eerste uitkomst is dat de post wordt ontvangen dan wel dat de post wordt afgehaald op het postkantoor. De tweede uitkomst is dat de post retour komt bij de Svb. Nu de Svb geen van haar drie aangetekende brieven retour heeft ontvangen, gaat de Svb ervan uit dat de post is ontvangen door eiser. Dat eiser stelt dat hij al deze brieven niet heeft ontvangen acht de Svb niet aannemelijk. Voor wat betreft het door eiser gestelde over zijn belastingschuld merkt de Svb op dat zij enkel gaat over de toepassing van de AOW-korting in verband met schuldige nalatigheid. De Belastingdienst heeft aangegeven dat belanghebbende een openstaande schuld heeft en de Svb heeft geen reden om daaraan te twijfelen. Ook deze beroepsgrond treft, wat de Svb betreft, dan ook geen doel.
Beoordeling
4. Tussen partijen is in geschil of de Svb op het bruto-ouderdomspensioen van eiser terecht een korting heeft toegepast van in totaal 14%. De rechtbank overweegt hierover als volgt.
4.1.
Artikel 13, eerste lid, aanhef en onder b, van de AOW, zoals geldend ten tijde van belang, bepaalt dat op het bruto-ouderdomspensioen, vastgesteld op grond van artikel 9 een korting wordt toegepast van 2% voor elk kalenderjaar dat de pensioengerechtigde na het bereiken van de aanvangsleeftijd schuldig nalatig is geweest als bedoeld in artikel 61 van de Wet financiering sociale verzekeringen, de over dat jaar verschuldigde premie, bedoeld in artikel 61, derde lid, onderdeel b, van die wet, te betalen.
4.2.
Korting van 2% (wonen en werken in Zwitserland)
De rechtbank overweegt dat het in beginsel op de weg van eiser ligt om aannemelijk te maken dat hij in de periode van november 1988 tot en met april 1990 toen hij in Zwitserland woonde en werkte, als verzekerde in de zin van de AOW moet worden aangemerkt. De rechtbank is van oordeel dat eiser hierin niet is geslaagd. Uit de door de Zwitserse autoriteiten afgegeven verklaring (formulier E205, dossierstuk 28) blijkt dat eiser in deze periode verzekerd is geacht voor de socialezekerheidswetgeving van Zwitserland. Dat in die periode een slip payroll regeling zou zijn overeengekomen met de belastingdiensten in Nederland en Zwitserland – die inhield dat eiser voor 50% in Nederland werd belast en voor de overige 50% in Zwitserland – is door eiser gesteld maar niet aannemelijk gemaakt. Van een systeem of regeling waarin belasting- en premieplicht wordt verdeeld tussen twee staten, zoals door eiser bedoeld, is de rechtbank niet gebleken. De rechtbank betrekt daarbij dat eiser ter zitting heeft verklaard dat hem in Zwitserland een pensioen is toegekend. De rechtbank is dan ook van oordeel dat de Svb op het bruto-ouderdomspensioen terecht een korting van 2% heeft toegepast.
4.3.
Korting van 12% (schuldige nalatigheid)
De rechtbank stelt vast dat de Svb de hiervoor vermelde beschikkingen schuldige nalatigheid telkens zijn gericht aan eiser met vermelding van een adres in Harfsen, gemeente Lochem. Volgens eiser was dat het adres van zijn ouders bij wie hij in die periode fulltime verbleef als mantelzorger. Verder stelt de rechtbank vast dat eiser door aan te voeren dat de Svb ‘de brieven destijds blijkbaar aangetekend [heeft] verzonden’ de aangetekende verzending van de beschikkingen schuldige nalatigheid niet betwist; hij stelt enkel dat er geen bewijs is dat die ook daadwerkelijk door hem zelf zijn ontvangen.
4.3.1.
De rechtbank overweegt dat het er in dit geval niet om gaat of de Svb kan aantonen dat eiser de beschikkingen schuldige nalatigheid heeft ontvangen, maar alleen of de Svb aan zijn bekendmakingsverplichting als bedoeld in artikel 3:41, eerste lid, van de Awb heeft voldaan. Volgens vaste rechtspraak (onder meer de uitspraak van de CRvB van 3 oktober 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:3369) is daarvan sprake als het besluit wordt verzonden naar het laatst bekende adres van betrokkene. Het moet er daarom voor worden gehouden dat de beschikkingen schuldige nalatigheid door de Svb op de voorgeschreven wijze zijn bekendgemaakt.
4.3.2.
Dat eiser de beschikkingen schuldige nalatigheid niet zelf in ontvangst heeft genomen, komt voor zijn rekening en risico (zie de uitspraak van de CRvB van 15 juni 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:1499). Dat laatste geldt eveneens voor de omstandigheid dat eiser tegen de beschikkingen schuldige nalatigheid geen rechtsmiddelen heeft aangewend, waardoor zij in rechte zijn komen vast te staan (zie de uitspraak van de CRvB van 29 september 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:3417).
4.3.3.
De Svb is naar het oordeel van de rechtbank dan ook terecht uitgegaan van schuldige nalatigheid over de jaren 2004 tot en met 2009, zodat over deze jaren terecht een korting van (6 × 2% =) 12% op het bruto-ouderdomspensioen van eiser is toegepast.
4.3.4.
Het door eiser in dit verband aangehaalde bericht van de Belastingdienst van 3 juni 2023 leidt niet tot een ander oordeel. Uit dit bericht blijkt immers alleen dat eiser op 30 mei 2023 geen openstaande belastingaanslagen op zijn naam had staan. Dat dit in 2011 en 2012, toen de beschikkingen schuldige nalatigheid genomen werden, ook al zo was, blijkt uit dit stuk echter niet.
Conclusie en gevolgen
5. Gelet op wat hiervoor is overwogen is de rechtbank van oordeel dat De Svb terecht een korting van 12% op het bruto-ouderdomspensioen van eiser heeft toegepast wegens schuldige nalatigheid. Samen met de eveneens terecht toegepaste 2% over de periode dat eiser in Zwitserland woonde en werkte, heeft de Svb dan ook terecht een kortingspercentage van in totaal 14% toegepast op het bruto-ouderdomspensioen. Het beroep is ongegrond.
Proceskosten
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D.R. van der Meer, rechter, in aanwezigheid van mr. A. Gerde, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 1 mei 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.