Uitspraak
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[naam eiser] , eiser,
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.
Inleiding
Beoordeling door de rechtbank
Beslissing
www.rechtspraak.nl.
Rechtbank Den Haag
In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Middelburg, op 25 april 2024 uitspraak gedaan in een beroep tegen een informatiebrief van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De brief, gedateerd 4 maart 2024, informeert de eiser dat zijn tijdelijke bescherming, zoals bedoeld in de Richtlijn 2001/55/EG, per 4 maart 2024 eindigt. De eiser, vertegenwoordigd door mr. P.H. Hillen, heeft beroep ingesteld tegen deze brief. De rechtbank heeft de zaak zonder zitting beoordeeld op basis van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
De rechtbank oordeelt dat de brief niet kan worden aangemerkt als een besluit in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Awb, omdat deze geen juridische gevolgen in het leven roept. Dit is in lijn met een eerdere uitspraak van de meervoudige kamer van deze rechtbank op 16 april 2024, waarin werd vastgesteld dat de tijdelijke bescherming van derdelanders Oekraïne automatisch eindigt op 4 maart 2024. De rechtbank concludeert dat het beroep kennelijk niet-ontvankelijk is, omdat er geen besluit is waartegen beroep kan worden ingesteld.
De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling en verklaart het beroep niet-ontvankelijk. De uitspraak is gedaan door mr. B.F.Th. de Roos, rechter, in aanwezigheid van mr. J. de Winter, griffier, en is openbaar gemaakt via geanonimiseerde publicatie.