ECLI:NL:RBDHA:2024:6600
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van het beroep tegen het niet in behandeling nemen van een asielaanvraag en de overdracht aan Kroatië
In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 2 mei 2024, wordt het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd beoordeeld. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft de aanvraag op 5 april 2024 afgewezen, met het argument dat Kroatië verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. De rechtbank heeft het beroep, samen met een verzoek om voorlopige voorziening, op 29 april 2024 behandeld, waarbij de gemachtigde van de staatssecretaris aanwezig was, maar eiser en zijn gemachtigde niet verschenen.
De rechtbank oordeelt dat het beroep ongegrond is. De rechtbank stelt vast dat de staatssecretaris op basis van de Dublinverordening niet verplicht was de aanvraag in behandeling te nemen, omdat Kroatië als verantwoordelijke lidstaat is aangewezen. Eiser heeft niet overtuigend aangetoond dat er bijzondere omstandigheden zijn die een overdracht aan Kroatië onredelijk zouden maken. De rechtbank wijst erop dat de staatssecretaris voldoende heeft gemotiveerd waarom Kroatië verantwoordelijk is en dat er geen concrete aanwijzingen zijn dat Kroatië de internationale verplichtingen niet nakomt.
Eiser heeft betoogd dat er een risico op indirect refoulement bestaat, maar de rechtbank volgt deze redenering niet. De rechtbank concludeert dat de staatssecretaris terecht heeft gewezen op het interstatelijk vertrouwensbeginsel en dat er geen reden is om aan te nemen dat Kroatië de asielaanvraag van eiser niet op een correcte manier zal behandelen. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en er wordt geen proceskostenvergoeding toegekend.