ECLI:NL:RBDHA:2024:6613

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
26 april 2024
Publicatiedatum
2 mei 2024
Zaaknummer
NL24.14958
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • B.F.Th. de Roos
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van het beroep van een derdelander tegen een terugkeerbesluit wegens termijnoverschrijding

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan over de niet-ontvankelijkheid van het beroep van een derdelander uit Oekraïne tegen een terugkeerbesluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Het bestreden besluit, dat op 21 februari 2024 is genomen, houdt in dat de tijdelijke bescherming van eiser eindigt. Eiser heeft zijn beroep pas op 7 april 2024 ingediend, wat ruimschoots na de wettelijke termijn van vier weken is. De rechtbank heeft geoordeeld dat er geen verschoonbare redenen zijn voor deze termijnoverschrijding.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de indiener van het beroep niet in verzuim is geweest, mits er redenen zijn om de termijnoverschrijding als verschoonbaar te beschouwen. In dit geval zijn er geen omstandigheden naar voren gebracht die de termijnoverschrijding rechtvaardigen. De stelling van eiser dat er onduidelijkheid is gecreëerd door de communicatie van verweerder, werd als onvoldoende beoordeeld. De rechtbank concludeert dat eiser tijdig beroep had kunnen instellen, gezien de duidelijkheid van het bestreden besluit.

Daarnaast heeft de rechtbank de argumenten van eiser, waaronder de stelling dat hij niet op de hoogte was van het bestreden besluit, verworpen. Het besluit was zowel aan eiser als aan zijn gemachtigde verzonden. De rechtbank heeft uiteindelijk geoordeeld dat het beroep kennelijk niet-ontvankelijk is en dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.14958

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiser] , eiser,

V-nummer: [V-nr.]
(gemachtigde: mr. R.W.J.L. Loonen),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 21 februari 2024 (het bestreden besluit) heeft verweerder tegen eiser een terugkeerbesluit uitgevaardigd. Hierin is meegedeeld dat eisers tijdelijke bescherming zoals bedoeld in de Richtlijn 2001/55/EG eindigt.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
De rechtbank doet uitspraak buiten zitting op grond van artikel 8:54, eerste lid, van de Awb. [1]

Overwegingen

1. Er kan op een beroep worden beslist zonder een zitting te houden als sprake is van een kennelijke uitkomst. Dit staat in artikel 8:54, eerste lid, van de Awb. Deze situatie doet zich hier voor, gelet op het volgende.
2. Op grond van artikel 69, eerste lid, van de Vw [2] bedraagt de termijn voor het indienen van een beroepschrift vier weken. Eiser heeft het beroep echter pas op 7 april 2024 en daarmee (ruimschoots) buiten de termijn van vier weken ingediend.
3. Niet-ontvankelijkverklaring van een na afloop van de termijn ingediend beroepschrift blijft achterwege als redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest. Met andere woorden: beoordeeld moet worden of de termijnoverschrijding verschoonbaar is. Dit staat in artikel 6:11 van de Awb. Er zijn in dit geval geen redenen aanwezig om de termijnoverschrijding verschoonbaar te achten.
4. De stelling van eiser dat er door de communicatie van verweerder onduidelijkheid is gecreëerd, is daarvoor onvoldoende. Uit het bestreden besluit als zodanig blijkt namelijk voldoende duidelijk dat eisers tijdelijke bescherming volgens verweerder eindigt. Het valt dan ook niet in te zien waarom eiser vanwege de inhoud van het bestreden besluit niet tijdig beroep zou hebben kunnen instellen. Verder heeft eiser geen stukken van verweerder overgelegd waaruit zou kunnen worden afgeleid dat zijn tijdelijke bescherming volgens verweerder niet eindigt. Ook eisers beroep op de uitspraak van de zogenoemde grote kamer van het College van beroep voor het bedrijfsleven van 30 januari 2024, [3] is in dit geval geen aanleiding voor een ander oordeel. In deze uitspraak is geoordeeld dat bij het beoordelen van de verschoonbaarheid van een termijnoverschrijding voortaan meer rekening moet worden gehouden met bijzondere omstandigheden. Hierbij moet steeds een op het individuele geval gerichte en contextuele benadering worden gekozen. Eiser heeft echter geen persoonlijke omstandigheden naar voren gebracht die maken dat hij niet tijdig beroep kon instellen, zoals psychisch onvermogen, ziekte of stress. Daarnaast is niet gebleken van een andere verhindering voor eiser om tijdig beroep in te stellen. De omstandigheden dat eiser een individuele vreemdeling is en dat sprake is van een tweepartijenverhouding zijn wel relevant, maar op zichzelf onvoldoende persoonlijk en contextueel om enkel op grond daarvan verschoonbaarheid van de termijnoverschrijding aan te nemen.
5. Voor zover eiser meent bezwaar te maken tegen een feitelijke handeling van verweerder, is het de rechtbank onduidelijk waarom dit maakt dat de termijnoverschrijding verschoonbaar is. Daarnaast kan dit beroep niet worden aangemerkt als een bezwaar tegen een feitelijke handeling van verweerder. De brief van 4 april 2024 van de staatssecretaris aan de gemeentes is een algemene brief die niet gericht is aan eiser zelf. De brief is bedoeld om gemeentes duidelijk te maken dat de zogeheten derdelanders voor wie geen voorlopige voorziening is getroffen, de gemeentelijke opvang dienen te verlaten. Dit schrijven is dan ook niet aan te merken als een handeling van een bestuursorgaan tegen een vreemdeling als zodanig, als bedoeld in artikel 72, derde lid, van de Vw, waartegen bezwaar openstaat. De rechtbank zal dit beroep, voor zover dat is gericht tegen de voormelde brief van 4 april 2024, dan ook niet aan verweerder doorzenden om als bezwaar te worden behandeld.
6. Ook eisers stelling dat hij niet op de hoogte was van het bestreden besluit leidt niet tot een ander oordeel. Uit het dossier blijkt immers dat het besluit zowel aan hem als aan zijn gemachtigde mr. A. Heida is verzonden. Eisers stelling dat de beschikking ten onrechte naar zijn andere gemachtigde is verstuurd en zijn beroep op de uitspraak van de Afdeling [4] van 1 augustus 2022 [5] slagen niet. In deze uitspraak is geoordeeld dat wanneer de asielprocedure is geëindigd, de taak van de gemachtigde ook is geëindigd. Verweerder is dan niet verplicht om een volgend besluit in een eventuele volgende procedure naar de toenmalige gemachtigde te verzenden. Er is geen sprake van een vergelijkbare situatie. In dit geval heeft mr. Heida namens eiser beroep ingesteld tegen het vorige (ingetrokken) terugkeerbesluit en is sindsdien op geen enkele wijze gebleken dat eiser niet meer wordt bijgestaan door mr. Heida. Er zijn zelfs nog een beroep en een verzoek om een voorlopige voorziening aanhangig bij de rechtbank, [6] waarbij mr. Heida nog altijd optreedt als gemachtigde van eiser.
7. Gelet op het voorgaande is het beroep kennelijk niet-ontvankelijk. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B.F.Th. de Roos, rechter, in aanwezigheid van mr. J. de Winter, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op
www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Informatie over verzet
Als partijen het niet eens zijn met deze uitspraak, kunnen zij een verzetschrift sturen naar de rechtbank waarin zij uitleggen waarom zij het niet eens zijn met deze uitspraak. Het verzetschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Als partijen graag een zitting willen om het verzetschrift toe te lichten, moeten zij dit in het verzetschrift vermelden.

Voetnoten

1.Algemene wet bestuursrecht.
2.Vreemdelingenwet 2000.
4.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
6.Geregistreerd onder zaaknummers NL23.26915 en NL23.26916.