In deze zaak heeft eiseres, van Iraanse nationaliteit, op 11 februari 2022 een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend bij de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiseres heeft op 29 november 2023 beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit door de staatssecretaris. De rechtbank heeft op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak gedaan zonder zitting. De rechtbank overweegt dat het niet tijdig nemen van een besluit gelijkgesteld kan worden met een besluit, zoals bepaald in artikel 6:2 van de Awb. Tevens is in artikel 6:12 van de Awb geregeld dat een beroepschrift kan worden ingediend zodra het bestuursorgaan in gebreke is en twee weken zijn verstreken na een ingebrekestelling.
De rechtbank constateert dat de beslistermijn van de staatssecretaris is verstreken en dat eiseres rechtsgeldig in gebreke heeft gesteld. De rechtbank oordeelt dat het beroep kennelijk gegrond is. Gelet op de jurisprudentie, waaronder ECLI:NL:RVS:2022:3352 en ECLI:NL:RVS:2022:3353, legt de rechtbank een rechterlijke dwangsom op en bepaalt dat de staatssecretaris alsnog een besluit moet nemen op de asielaanvraag van eiseres. De rechtbank stelt dat de staatssecretaris binnen acht weken na de bekendmaking van deze uitspraak een besluit moet nemen, tenzij bijzondere omstandigheden zich hiertegen verzetten.
De rechtbank legt een dwangsom op van € 100,- per dag voor elke dag dat de beslistermijn wordt overschreden, met een maximum van € 7.500,-. Daarnaast veroordeelt de rechtbank de staatssecretaris in de proceskosten van eiseres, vastgesteld op € 437,50. De uitspraak is gedaan door mr. A.G.D. Overmars, rechter, en openbaar gemaakt op rechtspraak.nl.