ECLI:NL:RBDHA:2024:6659

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
26 april 2024
Publicatiedatum
2 mei 2024
Zaaknummer
NL24.13521
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag en overdracht aan Kroatië onder de Dublinverordening

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 26 april 2024 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij de eiser, een Sierra Leoonse nationaliteit, zijn asielaanvraag in Nederland indiende op 22 oktober 2023. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft de aanvraag echter niet in behandeling genomen, omdat Kroatië verantwoordelijk zou zijn voor de behandeling van de aanvraag, gebaseerd op een eerder verzoek om internationale bescherming dat de eiser in Kroatië had ingediend. De rechtbank heeft het beroep van de eiser op 11 april 2024 behandeld, waarbij de eiser werd bijgestaan door zijn gemachtigde en een tolk aanwezig was.

De rechtbank overweegt dat de staatssecretaris in beginsel mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel ten aanzien van Kroatië. De eiser heeft echter aangevoerd dat hij slachtoffer is geweest van mishandeling en pushbacks door de Kroatische autoriteiten, en dat hij niet in staat is om een deugdelijke opvang in Kroatië te verwachten. De rechtbank oordeelt dat de eiser niet voldoende heeft aangetoond dat in zijn individuele geval van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden afgeweken. De rechtbank wijst erop dat de autoriteiten van Kroatië de terugname van de eiser hebben geaccepteerd en dat er geen aanknopingspunten zijn dat de eiser in Kroatië te maken zal krijgen met onmenselijke of vernederende behandeling.

De rechtbank concludeert dat de staatssecretaris niet onterecht heeft geoordeeld dat er geen bijzondere omstandigheden zijn die een overdracht aan Kroatië tot onevenredige hardheid zouden maken. De eiser heeft zijn medische klachten niet voldoende onderbouwd en de rechtbank oordeelt dat de medische voorzieningen in Kroatië vergelijkbaar zijn met die in Nederland. Het beroep van de eiser wordt ongegrond verklaard, en hij krijgt geen vergoeding van de proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.13521

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[Naam] , eiser

V-nummer: [Nummer]
(gemachtigde: mr. E.S. van Aken),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,

(gemachtigde: mr. L.S. Hartog).

Procesverloop

Bij besluit van 27 maart 2024 (het bestreden besluit) heeft verweerder de asielaanvraag van eiser niet in behandeling genomen op de grond dat Kroatië verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep op 11 april 2024 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen P. Oronsaye. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op [Geboortedatum] en de Sierra Leoonse nationaliteit te hebben. Eiser heeft op 22 oktober 2023 asiel aangevraagd in Nederland.
2. Verweerder heeft de asielaanvraag van eiser niet in behandeling genomen op grond van artikel 30, eerste lid, van de Vw. [1] Volgens verweerder zijn de autoriteiten van Kroatië verantwoordelijk voor de behandeling van de asielaanvraag, omdat eiser op 21 september 2023 in Kroatië een verzoek om internationale bescherming heeft ingediend. Verweerder heeft daarom op 28 november 2023 een verzoek om terugname gedaan op grond van artikel 18, eerste lid, aanhef en onder b, van de Dublinverordening. [2] Op 12 december 2023 hebben de autoriteiten van Kroatië dit verzoek geaccepteerd.
3. Eiser voert aan dat ten aanzien van Kroatië niet van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. De uitspraak van de Afdeling [3] van 13 september 2023 [4] is gebaseerd op oudere informatie dan de door eiser in de zienswijze aangehaalde jurisprudentie.. Er vinden pushbacks plaats aan de grens en eiser is zelf slachtoffer geweest van dergelijke pushbacks. Voorts is eiser mishandeld door de autoriteiten en is hij niet in de gelegenheid gesteld om in een deugdelijke opvang te verblijven in Kroatië. Eiser is ook slachtoffer geweest van een diefstal. Tijdens het aanmeldgehoor is ten onrechte niet doorgevraagd op deze individuele omstandigheden. Verweerder had hier nader onderzoek naar moeten doen. Eiser stelt dat van hem niet verwacht kan worden dat hij klaagt bij de Kroatische autoriteiten. Immers hij is door diezelfde autoriteiten mishandeld. Dat in het bestreden besluit [5] wordt aangegeven wat de gang van zaken is “mits asiel wordt aangevraagd”, duidt erop dat er niet kan worden uitgegaan van de garantie dat het in Nederland ingediende asielverzoek in Kroatië verder wordt behandeld. Eiser meent dan ook dat het claimakkoord geen garantie met zich meebrengt dat zijn asielverzoek inhoudelijk word beoordeeld vanwege dat voorbehoud dat wordt gemaakt en vanwege hetgeen eiser eerder is overkomen. Hetgeen eiser is overkomen maakt dat een overdracht aan Kroatië van een onevenredige hardheid getuigt. Eiser verwijst daarbij naar de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Haarlem, van 26 februari 2024. [6] Volgens eiser heeft verweerder onvoldoende gemotiveerd waarom geen toepassing wordt gegeven aan artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening. Eiser kampt met lichamelijke klachten en heeft ter onderbouwing daarvan een afsprakenkaart van het GZA [7] overgelegd en daarbij ter zitting verwezen naar een uitspraak van zittingsplaats Haarlem, van 8 maart 2024. [8]
De rechtbank oordeelt als volgt.
4. Verweerder mag in beginsel uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel ten aanzien van Kroatië en dat het zijn verdragsverplichtingen nakomt. De Afdeling heeft in haar uitspraak van 13 september 2023 bevestigd dat in het geval van Kroatië wordt uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Dit heeft de Afdeling nogmaals bevestigd bij haar uitspraken van 10 januari 2024 en 18 maart 2024. [9] Daarbij heeft de Afdeling overwogen dat er geen aanknopingspunten zijn dat Dublinclaimanten in Kroatië te maken hebben met pushbacks.
5. Het is derhalve aan eiser om aannemelijk te maken dat in zijn individuele geval niet van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. Eiser is daarin niet geslaagd. Dat eiser in Kroatië stelt slachtoffer te zijn geworden van een pushback doet daaraan niet af. Immers met het claimakkoord hebben de autoriteiten van Kroatië de terugname van eiser geaccepteerd. Eiser zal daarom in het kader van de Dublinverordening gereguleerd worden overgedragen en eisers asielaanvraag zal in behandeling worden genomen met inachtneming van de Europese richtlijnen en internationale verplichtingen. Dat eiser in Kroatië mogelijk opnieuw een asielverzoek zou moeten indienen, zoals blijkt uit de door eiser aangehaalde zinsnede, maakt bovendien niet dat het claimakkoord geen garantie meer biedt dat Kroatië overgaat tot inhoudelijke beoordeling van eisers asielaanvraag. De rechtbank ziet gelet daarop geen aanleiding om van het oordeel van de Afdeling af te wijken.
6. Ook de overige door eiser genoemde argumenten treffen geen doel. Dat eiser in Kroatië is mishandeld en slachtoffer is geweest van diefstal, heeft eiser niet onderbouwd. Eiser heeft daarnaast geen aangifte gedaan van de mishandeling en diefstal, waardoor hij ook niet uit eigen ervaringen kan verklaren over de gestelde tekortkoming in de voorzieningen. Verweerder heeft er in dat verband terecht op gewezen dat eiser hierover kan klagen bij de Kroatische autoriteiten of de daartoe aangewezen instanties. Niet gebleken is dat dat voor eiser niet mogelijk is of dat de Kroatische autoriteiten hem niet kunnen of willen helpen. Het beroep van eiser op de uitspraak van zittingsplaats Haarlem slaagt evenmin. De rechtbank is namelijk van oordeel dat verweerder de door eiser naar voren gebrachte omstandigheden voldoende heeft betrokken in de beoordeling of in het geval van eiser ten aanzien van Kroatië uitgegaan kan worden van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Verweerder wijst er in dat verband terecht op dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat eiser, die in het kader van de Dublinverordening gereguleerd wordt overgedragen, na overdracht in een staat van verregaande materiele deprivatie terecht zal komen als bedoeld in het arrest Jawo van het Hof van Justitie van de Europese Unie. [10] Verweerder heeft dan ook geen nader onderzoek hoeven te verrichten.
7. Tot slot heeft verweerder niet ten onrechte overwogen dat geen sprake is van bijzondere omstandigheden die maken dat een overdracht aan Kroatië tot onevenredige hardheid getuigt.
Het is aan eiser om zijn medische klachten te onderbouwen, zodat verweerder deze kan meenemen in de beoordeling. Met een afsprakenkaart van het GZA heeft eiser echter niet onderbouwd dat hij al onder medische behandeling staat of dat Nederland het meest aangewezen land is om zijn gestelde medische klachten te behandelen. Bovendien heeft verweerder terecht overwogen dat de medische voorzieningen van de Europese lidstaten in beginsel vergelijkbaar zijn, zodat eiser in Kroatie ook de eventueel nodige behandeling zal kunnen krijgen. Verweerder heeft zich daarom in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat er geen aanleiding is om de behandeling van eisers asielaanvraag onverplicht aan zich te trekken.
8. Het beroep is ongegrond. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.E. van de Merbel, rechter, in aanwezigheid van mr. Ż.A. Meinert, griffier, en openbaar gemaakt door middel van een geanonimiseerde
publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Vreemdelingenwet 2000.
2.Verordening (EU) nr. 604/2013.
3.Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State
5.Brief aan de Tweede Kamer van 20 januari 2023, ‘Dublinoverdrachten aan Kroatië’
7.GezondheidsZorg Asielzoekers.
8.NL24.3959 (nog niet gepubliceerd)
10.Zie hiervoor het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie in de zaak Jawo van 19 maart 2019 (ECLI:EU:C:2019:218).