ECLI:NL:RBDHA:2024:6870
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Intrekking tijdelijke bescherming en niet-ontvankelijkheid van beroep tegen informatiebrief
In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Middelburg, op 1 mei 2024 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure. Eiser, vertegenwoordigd door mr. W.P.R. Peeters, heeft beroep ingesteld tegen een brief van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, waarin werd meegedeeld dat zijn tijdelijke bescherming, zoals bedoeld in de Richtlijn 2001/55/EG, eindigt. De rechtbank heeft de zaak zonder zitting beoordeeld op basis van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), omdat er sprake was van een kennelijke uitkomst.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de brief waartegen het beroep is ingesteld, niet kan worden aangemerkt als een besluit. Dit is in lijn met een eerdere uitspraak van de meervoudige kamer van dezelfde rechtbank op 16 april 2024, waarin werd geoordeeld dat dergelijke informatiebrieven geen nieuwe juridische gevolgen creëren. De brief had enkel informatieve waarde en verwees naar de gevolgen van een eerdere uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, waarin werd bepaald dat de tijdelijke bescherming van derdelanders uit Oekraïne automatisch eindigt op 4 maart 2024.
Op basis van deze overwegingen heeft de rechtbank geoordeeld dat het beroep kennelijk niet-ontvankelijk is, aangezien er geen besluit is waartegen beroep kan worden ingesteld volgens de Awb. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot verzet tegen deze uitspraak binnen zes weken na verzending.