ECLI:NL:RBDHA:2024:6871
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Intrekking tijdelijke bescherming en ontvankelijkheid van beroep in bestuursrechtelijke procedure
In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Middelburg, op 1 mei 2024 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure. Eiser, vertegenwoordigd door mr. C.G. Matze, heeft beroep ingesteld tegen de mededeling van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, waarin werd meegedeeld dat zijn tijdelijke bescherming, zoals bedoeld in de Richtlijn 2001/55/EG, eindigt. De rechtbank heeft de zaak zonder zitting beoordeeld op basis van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), omdat er sprake was van een kennelijke uitkomst.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de brief waartegen het beroep is ingesteld, niet kan worden aangemerkt als een besluit. Dit is in lijn met een eerdere uitspraak van de meervoudige kamer van deze rechtbank op 16 april 2024, waarin werd geoordeeld dat een dergelijke brief enkel informatief is en geen nieuwe juridische gevolgen creëert. De rechtbank heeft verder uiteengezet dat volgens artikel 1:3, eerste lid, van de Awb een besluit een juridisch gevolg beoogt en dat alleen tegen besluiten beroep kan worden ingesteld, zoals vermeld in artikel 8:1 van de Awb.
Op basis van deze overwegingen heeft de rechtbank het beroep kennelijk niet-ontvankelijk verklaard. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door mr. M.L. Weerkamp, rechter, in aanwezigheid van mr. E.C. Jacobs, griffier, en is openbaar gemaakt via een geanonimiseerde publicatie op de website van de rechtspraak. Partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken na verzending van de uitspraak een verzetschrift in te dienen als zij het niet eens zijn met de uitspraak.