ECLI:NL:RBDHA:2024:6972

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
7 mei 2024
Publicatiedatum
8 mei 2024
Zaaknummer
NL24.10759
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • A.L.M. Steinebach - de Wit
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen de afwijzing van een asielaanvraag en de niet-ontvankelijkheid van de eiser

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 7 mei 2024, wordt het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag beoordeeld. Eiser, van Libische nationaliteit, heeft op 27 februari 2023 een aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel ingediend. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft deze aanvraag op 7 maart 2024 buiten behandeling gesteld. De rechtbank heeft het beroep op 29 april 2024 behandeld, maar eiser en zijn gemachtigde hebben zich afgemeld voor de zitting.

De rechtbank constateert dat eiser zich na zijn overdracht van België naar Nederland op 15 november 2023 niet heeft gemeld bij het COA en als met onbekende bestemming is geregistreerd. Op 24 januari 2024 heeft Duitsland een claim ingediend op basis van de Dublinverordening, die door Nederland is geaccepteerd, maar er heeft nog geen overdracht plaatsgevonden. De rechtbank moet beoordelen of eiser nog procesbelang heeft bij de beoordeling van zijn beroep, gezien zijn onbekende verblijfplaats.

Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, moet worden aangenomen dat een vreemdeling die met onbekende bestemming vertrekt, geen prijs meer stelt op de bescherming die hij aanvankelijk zocht. De gemachtigde van eiser heeft aangegeven geen contact te hebben met eiser, wat de rechtbank doet concluderen dat eiser geen procesbelang meer heeft. De rechtbank verklaart het beroep van eiser niet-ontvankelijk en kent geen proceskostenvergoeding toe.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.10759

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 7 mei 2024 in de zaak tussen

[eiser], v-nummer: [nummer], eiser

(gemachtigde: mr. M. Rasul),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid

(gemachtigde: mr. H.J. Metselaar).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van de asielaanvraag van eiser. Eiser stelt van Libische nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedatum] 1981. Hij heeft op 27 februari 2023 een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. De staatssecretaris heeft met het bestreden besluit van 7 maart 2024 deze aanvraag buiten behandeling gesteld.
1.1.
De rechtbank heeft het beroep op 29 april 2024, samen met de zaak NL24.10760, op zitting behandeld. Hieraan heeft de gemachtigde van de staatssecretaris deelgenomen. Eiser en zijn gemachtigde hebben zich voor de zitting afgemeld.

Beoordeling door de rechtbank

Is het beroep van eiser ontvankelijk?
2. Uit het dossier blijkt dat eiser zich na overdracht van België naar Nederland op 15 november 2023 niet bij het COa gemeld heeft en hij daar als met onbekende bestemming vertrokken staat geregistreerd. Op 24 januari 2024 heeft Duitsland een claim in op grond van de Dublinverordening bij Nederland ingediend, welke claim akkoord is bevonden. Er heeft nog geen overdracht plaatsgevonden. De rechtbank ziet zich daarom ambtshalve voor de vraag gesteld of eiser nog procesbelang heeft bij een beoordeling van zijn beroep tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag.
3. Uit vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) volgt dat als een vreemdeling met onbekende bestemming vertrekt zonder aan de staatssecretaris te laten weten waar hij verblijft, er in beginsel van moet worden uitgegaan dat die vreemdeling geen prijs meer stelt op de door hem aanvankelijk gezochte bescherming in Nederland. [1] In dat geval heeft de vreemdeling geen belang meer bij een inhoudelijke beoordeling van het ingestelde beroep. De Afdeling heeft daarbij overwogen dat dit slechts anders is als de vreemdeling laat weten dat hij contact onderhoudt met zijn gemachtigde. Dit impliceert dat de gemachtigde weet dat de vreemdeling nog in Nederland verblijft, waar hij verblijft en met de vreemdeling contact heeft over de verdere voortgang van de procedure en de keuzes die in dit kader moeten worden gemaakt.
4. De gemachtigde van eiser laat in het beroepschrift weten dat hij geen contact heeft met eiser en ook kan uit het beroepschrift worden opgemaakt dat de gemachtigde niet weet waar eiser op het moment verblijft. De rechtbank concludeert dat eiser, gelet op het onder 2 is overwogen, in ieder geval niet de gehele procedure contact heeft gehouden met zijn gemachtigde. De rechtbank gaat er van uit dat het contact tussen eiser en de gemachtigde niet is hersteld, nu noch eiser noch zijn gemachtigde op de zitting zijn verschenen om hierover uitleg te geven en ook anderszins heeft eiser of zijn gemachtigde niet laten weten of dit contact is hersteld. Omdat eiser met onbekende bestemming is vertrokken neemt de rechtbank – in lijn met de Afdelingsjurisprudentie – aan dat eiser kennelijk geen prijs meer stelt op de door hem verzochte bescherming in Nederland. Daarmee heeft eiser geen procesbelang. De rechtbank verklaart het beroep van eiser niet-ontvankelijk. [2]

Conclusie en gevolgen

5. De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.L.M. Steinebach - de Wit, rechter, in aanwezigheid van mr. T.J. Engberts, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.ABRvS 30 oktober 2023, ECLI:NL:RVS:2023:3988.
2.Een vergelijkbare situatie deed zich voor in ABRvS 3 april 2024, ECLI:NL:RVS:2024:1415.