ECLI:NL:RBDHA:2024:7103

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
23 april 2024
Publicatiedatum
10 mei 2024
Zaaknummer
NL24.9932
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van asielaanvraag en interstatelijk vertrouwensbeginsel in het kader van Dublinverordening

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 23 april 2024, wordt het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn asielaanvraag beoordeeld. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft de aanvraag afgewezen op basis van het interstatelijk vertrouwensbeginsel, omdat Kroatië verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. Eiser, die samen met zijn minderjarige zoon asiel heeft aangevraagd, stelt dat hij vreest voor pushbacks en geen toegang zal hebben tot de asielprocedure in Kroatië. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard, omdat eiser niet heeft aangetoond dat er structurele tekortkomingen zijn in het asiel- en opvangsysteem van Kroatië. De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris terecht van het interstatelijk vertrouwensbeginsel mag uitgaan, en dat er geen bewijs is dat eiser en zijn zoon een reëel risico lopen op een behandeling die in strijd is met het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). De rechtbank concludeert dat de staatssecretaris de aanvraag op juiste gronden niet in behandeling heeft genomen en dat eiser geen recht heeft op vergoeding van proceskosten.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL24.9932
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser

V-nummer: [V-nummer 1]
mede namens zijn minderjarige kind

[minderjarige] , geboren op [geboortedatum] 2013 V-nummer: [V-nummer 2]

(gemachtigde: mr. E.J.P. Cats), en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. A. Hadfy-Kovacs).

Inleiding

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De staatssecretaris heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 7 maart 2024 niet in behandeling genomen omdat Kroatië verantwoordelijk is voor de aanvraag.
De rechtbank heeft het beroep, tezamen met de zaak NL24.9933, op 2 april 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser, G.S. Mie als tolk en de gemachtigde van de staatssecretaris.

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank beoordeelt het niet in behandeling nemen van de asielaanvraag van eiser. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die eiser heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
4. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Dat betekent dat eiser ongelijk krijgt en het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag in stand blijft. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
5. De Europese Unie heeft gezamenlijke regelgeving over het in behandeling nemen van asielaanvragen. Die staat in de Dublinverordening. Op grond van de Dublinverordening neemt de staatssecretaris een asielaanvraag niet in behandeling als is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.1 In dit geval heeft Nederland bij Kroatië een verzoek om terugname gedaan. Kroatië heeft dit verzoek aanvaard.

Het interstatelijk vertrouwensbeginsel

6. Eiser stelt zich op het standpunt dat de staatssecretaris niet van het interstatelijk vertrouwensbeginsel voor Kroatië kan uitgaan. Eiser merkt in dat verband op dat hij vreest met pushbacks te maken te krijgen. Eiser baseert zich daarbij op rapporten van AIDA, ECRE en Amnesty International. Uit deze rapporten volgt dat in Kroatië sprake is van pushbacks en collectieve uitzettingen door de autoriteiten. Ook wijst eiser op een uitspraak van het EHRM waarbij is geoordeeld dat Kroatië het EVRM heeft geschonden door de dwangmatige uitzetting van een Afghaans gezin naar Servië waarbij een kind kwam te overlijden. Verder vreest eiser dat hij en zijn zoon geen toegang krijgen tot de asielprocedure in Kroatië. Daarnaast heeft eiser geen toegang tot rechtshulp waardoor hij niet de mogelijkheid heeft om een effectief rechtsmiddel aan te wenden tegen een afwijzende beslissing.
7. De staatssecretaris stelt zich hierover op het standpunt dat hij voor Kroatië mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Hierbij betrekt de staatssecretaris de Afdelingsuitspraak2 waarin is geconcludeerd dat hij van het interstatelijk vertrouwensbeginsel uit mag gaan in zijn algemeenheid. Ook de rapporten en het nader onderzoek zijn daarin betrokken. Recentelijk is dat nogmaals bevestigd in een uitspraak van de Afdeling.3 Daarin is met toepassing van artikel 91 geoordeeld.4 Er is geen nieuwe informatie beschikbaar die tot een ander oordeel zou moeten leiden. Het ligt op de weg van eiser om nieuwe informatie in te brengen, maar dat heeft eiser niet gedaan. Eiser heeft maar kort in Kroatië verbleven en kan ook om die reden niet stellen dat niet van het interstatelijk vertrouwensbeginsel uit kan worden gegaan. De staatssecretaris ziet niet dat er systeemfouten zijn naar aanleiding waarvan eiser en zijn zoon niet aan Kroatië kunnen worden overgedragen.
8. De rechtbank overweegt dat de staatssecretaris in zijn algemeenheid ten aanzien van lidstaten mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) heeft dit voor Kroatië (onder meer) bevestigd in de uitspraken van 13 september 2023 en 27 maart 2024. Dat betekent dat de staatssecretaris, behoudens uitzonderlijke omstandigheden, ervan uit mag gaan dat de Kroatische autoriteiten het Unierecht en met name de door dat recht erkende grondrechten in acht nemen. Het is daarom in beginsel aan eiser om aannemelijk te maken dat hij bij overdracht aan Kroatië, als gevolg van het niet nakomen van internationale verplichtingen door de Kroatische autoriteiten, een reëel risico loopt op een behandeling die strijdig is met artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) en artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (Handvest). Daarvan is sprake in geval de vreemdeling aannemelijk maakt dat er structurele
1. Dit staat ook in artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000.
2 ABRvS 13 september 2023, ECLI:NL:RVS:2023:3411.
3 ABRvS 27 maart 2024, ECLI:NL:RVS:2024:1254.
4 artikel 91, tweede lid, van de Vw 2000.
tekortkomingen in het asiel- en opvangsysteem zijn, die een bijzonder hoge drempel van zwaarwegendheid bereiken.
9. De rechtbank is van oordeel dat eiser hierin niet is geslaagd. De verklaringen van eiser over wat hij heeft meegemaakt in Kroatië zijn daarvoor onvoldoende. Deze verklaringen zijn niet met stukken die eiser persoonlijk betreffen onderbouwd, bijvoorbeeld over zijn asielprocedure in Kroatië. Voor zover eiser een beroep doet op landeninformatie en rapporten van AIDA, ECRE en Amnesty International heeft de staatssecretaris zich terecht op het standpunt gesteld dat uit de rapporten geen wezenlijk ander beeld volgt dan uit de door de Afdeling bij eerdere uitspraken betrokken informatie. Ook uit voornoemde rapporten blijkt volgens de rechtbank niet dat zich pushbacks voordoen bij Dublinterugkeerders. Verder hebben de Kroatische autoriteiten met het claimakkoord gegarandeerd dat zij de asielaanvraag van eiser zullen behandelen met inachtneming van de Europese asielrichtlijnen. Als eiser toch problemen ondervindt, mag van hem worden verwacht dat hij klaagt bij de Kroatische autoriteiten. Er is niet gebleken dat eiser dit heeft geprobeerd of dat dit voor hem niet mogelijk zal zijn.
10. Het betoog dat Kroatië handelt in strijd met de Opvangrichtlijn, moet worden ingebracht en beoordeeld in Kroatië. Dat dit niet mogelijk zou zijn, heeft eiser niet aannemelijk gemaakt. De gestelde gebrekkige wijze waarop Kroatië deze richtlijn toepast, betekent nog niet dat Kroatië zich niet aan de internationale verplichtingen zal houden.
11. Gelet op wat is overwogen onder 8. tot en met 10. bestaat er geen grond voor het oordeel dat Dublinclaimanten in het algemeen of eiser en zijn zoon specifiek bij overdracht aan Kroatië een reëel risico lopen op een behandeling in strijd met artikel 4 van het Handvest en artikel 3 EVRM. De rechtbank is daarom van oordeel dat de staatssecretaris heeft kunnen verwijzen naar het interstatelijk vertrouwensbeginsel en zich terecht op het standpunt gesteld dat ervan kan worden uitgegaan dat Kroatië de internationale verplichtingen nakomt. Deze beroepsgrond slaagt niet.

(Bijzondere) kwetsbaarheid

12. Eiser voert ook aan dat hij en zijn minderjarige zoon geen toegang zullen hebben tot behoorlijke opvang en medische voorzieningen in Kroatië. Eiser wijst in dat kader naar het arrest
Tarakhel.5 Hoewel het arrest
Tarakhelziet op de situatie in Italië meent eiser dat dit ook op hem en zijn zoon van toepassing is in Kroatië. Eiser en zijn zoon zijn ook bijzonder kwetsbaar omdat zij een gezin vormen en daarom mag, zonder individuele garantie van Kroatië dat passende opvang zal worden verleend, geen overdracht plaatsvinden.
12. De staatssecretaris stelt zich op het standpunt dat, voordat er een situatie in de zin van het arrest
Tarakhel ontstaat, er niet alleen maar sprake moet zijn van artikel 21 van de Opvangrichtlijn – iemand die kwetsbaar is – maar ook van een onderbouwd verhaal over hoe de situatie is voor die specifieke categorie. In het arrest
Tarakhelging het om een specifieke situatie voor minderjarigen in Italië. Zoals ter zitting is toegelicht is de staatssecretaris uit rapporten bekend dat er meer dan 4000 kinderen in de opvang zitten in Kroatië. Wanneer er sprake zou zijn van een
Tarakhel-situatie in Kroatië zou daarover iets bekend moeten zijn, maar dat is niet het geval.
5 EHRM 4 november 2014,
Tarakhelt. Zwitserland, ECLI:CE:ECHR:2014:1104JUD002921712.
14. De rechtbank overweegt dat het arrest
Tarakhelbetrekking heeft op een gezin met minderjarige kinderen. Uit de uitspraak van de Afdeling van 3 december 20156 volgt dat het arrest
Tarakhelook van toepassing kan zijn op andere bijzonder kwetsbare personen, als aannemelijk is gemaakt dat er sprake is van bijzondere omstandigheden. Het geslacht, de leeftijd en de gezondheidstoestand van de betrokken persoon kunnen hierbij van belang zijn. Ook volgt uit deze uitspraak dat aannemelijk met worden gemaakt dat zich vergelijkbare omstandigheden voordoen als die waarmee de vreemdelingen in het arrest zich geconfronteerd zagen. De bewijslast dat sprake is van zo'n bijzondere kwetsbaarheid ligt bij de vreemdeling.7
14. De rechtbank stelt voorop dat eiser en zijn minderjarige zoon als kwetsbaar kunnen worden beschouwd omdat zij samen een gezin vormen. Eiser heeft echter niet aangetoond dat hij en zijn zoon in dezelfde situatie terecht zullen komen zoals geschetst in het arrest
Tarakhel. Niet ten onrechte stelt de staatssecretaris zich op het standpunt dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij en zijn zoon geen adequate opvang zullen krijgen in Kroatië en dat zij aanvullende voorzieningen nodig hebben. De staatssecretaris mocht hierbij betrekken dat eiser niet met documenten aannemelijk gemaakt heeft dat hij en zijn zoon behoren tot een potentieel bijzonder kwetsbare groep. Evenmin heeft eiser dit aannemelijk gemaakt aan de hand van eigen individuele omstandigheden van hemzelf of zijn minderjarige zoon. De staatssecretaris zich daarom niet ten onrechte op het standpunt dat er geen individuele garanties van Kroatië vereist zijn. De beroepsgrond slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

16. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.
6 ABRvS 3 december 2015, ECLI:NL:RVS:2015:2806.
7 ABRvS 23 januari 2020, ECLI:NL:RVS:2020:223.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B. Fijnheer, rechter, in aanwezigheid van mr. M.M.A.F.C. Lienaerts, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
23 april 2024

Documentcode: [documentcode]

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.