ECLI:NL:RBDHA:2024:7127

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
1 mei 2024
Publicatiedatum
10 mei 2024
Zaaknummer
NL24.8005
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig beslissen op asielaanvraag, gegrondverklaring en oplegging van dwangsom

In deze zaak heeft eiser op 20 maart 2019 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Het primaire besluit van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid om deze aanvraag af te wijzen, werd op 15 februari 2023 genomen. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld, maar de rechtbank verklaarde dit beroep op 24 maart 2023 ongegrond. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft echter op 22 januari 2024 het hoger beroep gegrond verklaard en het eerdere besluit vernietigd. Eiser heeft vervolgens beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen op zijn aanvraag, omdat verweerder volgens hem de beslistermijn had overschreden.

De rechtbank heeft vastgesteld dat verweerder in gebreke is gebleven om tijdig een besluit te nemen, aangezien de maximale termijn van eenentwintig maanden inmiddels was overschreden. Eiser heeft op 14 februari 2024 verweerder in gebreke gesteld en heeft meer dan twee weken later beroep ingesteld. De rechtbank oordeelt dat het beroep gegrond is en dat verweerder binnen acht weken na de uitspraak een besluit moet nemen. Indien verweerder deze termijn overschrijdt, moet hij een dwangsom van € 100,- per dag betalen, met een maximum van € 7.500,-.

De rechtbank heeft ook bepaald dat eiser recht heeft op een vergoeding van de proceskosten, die door verweerder moet worden betaald. De proceskostenvergoeding is vastgesteld op € 437,50, omdat eiser een professionele juridische hulpverlener heeft ingeschakeld. De rechtbank heeft de zaak zonder zitting behandeld, omdat partijen daarmee instemden. De uitspraak is openbaar gemaakt op 1 mei 2024.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL24.8005
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser V-nummer: [V-nummer]

(gemachtigde: mr. S.J. Koolen), en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

Procesverloop

Op 20 maart 2019 heeft eiser een aanvraag gedaan voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd (hierna: de aanvraag).
Verweerder heeft de aanvraag bij besluit van 15 februari 2023 afgewezen (het primaire besluit).
Bij uitspraak van 24 maart 2023 heeft de rechtbank het tegen het primaire besluit ingestelde beroep ongegrond verklaard.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) heeft bij uitspraak van 22 januari 20241 het hoger beroep gegrond verklaard, en de uitspraak van de rechtbank en het primaire besluit vernietigd.
Deze uitspraak gaat over het beroep dat eiser vervolgens heeft ingesteld, omdat verweerder volgens hem niet op tijd heeft beslist op zijn aanvraag.

Overwegingen

1. De rechtbank heeft partijen laten weten dat zij een zitting niet nodig vindt en heeft gevraagd of zij het daarmee eens zijn. Omdat partijen daarna niet om een zitting hebben gevraagd, heeft de rechtbank het onderzoek gesloten en de zaak niet behandeld op een zitting.2
2. Als een bestuursorgaan niet op tijd op een aanvraag beslist, dan kan de betrokkene daartegen in beroep gaan. Voordat hij beroep kan instellen, moet de betrokkene schriftelijk
2 Op grond van artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
aan het bestuursorgaan laten weten dat binnen twee weken alsnog moet worden beslist op zijn aanvraag (de zogenoemde ingebrekestelling). Als er na twee weken nog steeds geen besluit is genomen, dan kan de betrokkene beroep instellen.3
Is het beroep ontvankelijk en gegrond?
3. In het beroepschrift stelt eiser zich op het standpunt dat verweerder in gebreke is om een besluit te nemen. De ABRvS heeft het primaire besluit in de uitspraak van 22 januari 2024 vernietigd, zonder daarbij een termijn op te leggen voor het nemen van een nieuw besluit. Verweerder heeft inmiddels de maximale termijn van eenentwintig maanden voor het nemen van een besluit op de asielaanvraag overschreden.4 Dit betekent dat verweerder in gebreke is om een besluit te nemen op de aanvraag.
4. Niet in geschil is dat verweerder in gebreke is om een besluit te nemen nu de eenentwintigmaandentermijn inmiddels is overschreden. Verder heeft eiser verweerder op 14 februari 2024 in gebreke gesteld. Hij heeft meer dan twee weken daarna beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen op zijn aanvraag. Het beroep is daarom gegrond.

Welke beslistermijn legt de rechtbank aan verweerder op?

5. De rechtbank geeft in beginsel een termijn van twee weken na de dag van verzending van de uitspraak om alsnog een besluit te nemen.5 Er kunnen omstandigheden zijn die ervoor zorgen dat de rechtbank een andere termijn geeft.6
6. Verweerder geeft in het verweerschrift aan dat hij van plan is om eiser binnen vier weken uit te nodigen voor een aanvullend gehoor. Verweerder streeft ernaar om binnen acht weken na het gehoor een besluit op de aanvraag bekend te kunnen maken. Zodoende verzoekt verweerder de rechtbank om een nadere termijn van twaalf weken op te leggen voor het nemen van een besluit.
7. De rechtbank volgt verweerder niet in zijn verzoek om een nadere termijn van twaalf weken aan hem op te leggen. De rechtbank bepaalt dat verweerder binnen acht weken na de dag van verzending van deze uitspraak een besluit op de aanvraag bekend moet maken. De rechtbank acht het niet onmogelijk voor verweerder om binnen deze termijn op zorgvuldige wijze een besluit te nemen.
Legt de rechtbank verweerder een dwangsom op?
8. In artikel 8:55d, tweede lid, en artikel 8:72, zesde lid, van de Awb staat dat de bestuursrechter verweerder opdraagt binnen een bepaalde termijn alsnog een besluit bekend te maken en aan het niet naleven daarvan een dwangsom verbindt. Sinds 11 juli 2021 is in artikel 1 van de Tijdelijke wet opschorting dwangsommen IND (hierna: Tijdelijke wet) bepaald dat deze artikelen niet van toepassing zijn op besluiten op asielaanvragen voor bepaalde tijd. Door deze Tijdelijke wet werd het voor de bestuursrechter niet meer mogelijk om een dwangsom op te leggen in een asielzaak. De ABRvS heeft echter in de uitspraak van 30 november 20227 geoordeeld dat genoemd artikel uit de Tijdelijke wet op dit punt onverbindend is. Dit betekent dat de twee artikelen uit de Awb wel van toepassing zijn op asielaanvragen voor bepaalde tijd
3 Dit volgt uit artikel 6:2 en 6:12 van de Awb.
4 Artikel 31, vijfde lid, van de Procedurerichtlijn.
5 Op grond van artikel 8:55d, eerste lid, van de Awb.
6 Op grond van artikel 8:55d, derde lid, van de Awb
en de rechtbank verweerder dus op grond van die artikelen opdraagt binnen een bepaalde termijn alsnog een besluit bekend te maken en aan het niet naleven daarvan een dwangsom verbindt.8
9. De rechtbank bepaalt in deze zaak met toepassing van artikel 8:55d, tweede lid, van de Awb, dat verweerder een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee de in de uitspraak bepaalde beslistermijn nu nog wordt overschreden door verweerder. Daarbij geldt wel een maximum van € 7.500,-.
Conclusie en gevolgen
10. Het beroep is gegrond. Dat betekent dat eiser gelijk krijgt en dat verweerder binnen acht weken alsnog een besluit op de aanvraag bekend moet maken. Als verweerder dat niet doet, moet hij een dwangsom betalen.
11. Omdat het beroep gegrond is krijgt eiser ook een vergoeding voor de proceskosten die hij heeft gemaakt. Verweerder moet dit betalen. Volgens het Besluit proceskosten bestuursrecht is dit een vast bedrag omdat eiser een professionele (juridische) hulpverlener heeft ingeschakeld om voor hem een beroepschrift in te dienen. Omdat de zaak alleen gaat over de vraag of de beslistermijn is overschreden, wordt een lager bedrag toegekend (wegingsfactor 0,5). Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden. Toegekend wordt € 437,50 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, met een waarde per punt van € 875,- en een wegingsfactor 0,5).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het met een besluit gelijk te stellen niet tijdig nemen van een besluit;
  • draagt verweerder op om binnen acht weken na de dag van verzending van de uitspraak alsnog een besluit op de aanvraag bekend te maken;
  • bepaalt dat verweerder aan eiser een dwangsom van € 100,- per dag moet betalen voor elke dag, waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van
€ 7.500,-;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 437,50.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.P. Loman, rechter, in aanwezigheid van mr. A.C. Kampschuur, griffier.
8 Op grond van artikel 8:55d, tweede lid, en/of artikel 8:72, zesde lid, van de Awb.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
01 mei 2024

Documentcode: [documentcode]

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.