ECLI:NL:RBDHA:2024:7234
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Proceskostenveroordeling in bestuursrechtelijke procedure betreffende facilitair visum
Op 16 januari 2024 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke zaak betreffende de proceskostenveroordeling van verzoeker, die een beroep had ingesteld tegen de weigering van een facilitair visum. Verzoeker, vertegenwoordigd door mr. D.M. Snaathorst, had op 26 september 2023 beroep aangetekend omdat verweerder, de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, niet tijdig had beslist op zijn bezwaarschrift. Na een brief van verweerder op 11 oktober 2023, waarin werd aangegeven geen bezwaar meer te maken tegen de afgifte van het visum, trok verzoeker zijn beroep in en verzocht de rechtbank om vergoeding van de proceskosten.
De rechtbank oordeelde dat het niet nodig was om partijen uit te nodigen voor een zitting, gezien de omstandigheden van de zaak. Verweerder had niet gereageerd op het verzoek van verzoeker om proceskostenvergoeding, wat door de rechtbank werd geïnterpreteerd als een impliciete instemming met de vergoeding. De rechtbank stelde vast dat verzoeker recht had op een vergoeding van € 437,50 voor de gemaakte proceskosten, omdat hij een professionele juridische hulpverlener had ingeschakeld. Dit bedrag werd vastgesteld op basis van de geldende regels in het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb).
Daarnaast werd verweerder ook verplicht om het door verzoeker betaalde griffierecht van € 184,- aan hem te vergoeden. De uitspraak werd gedaan door mr. G.P. Loman en is op 16 januari 2024 openbaar gemaakt.