ECLI:NL:RBDHA:2024:7297

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
23 januari 2024
Publicatiedatum
14 mei 2024
Zaaknummer
22/3750
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag bijzondere bijstand voor inrichtingskosten door het college van burgemeester en wethouders van Den Haag

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 23 januari 2024 uitspraak gedaan in een beroep tegen de afwijzing van een aanvraag voor bijzondere bijstand. Eiser, die een uitkering ontving op basis van de Werkloosheidswet, had een aanvraag ingediend voor bijzondere bijstand voor de kosten van een bed en een wasmachine, omdat hij naar eigen zeggen al acht jaar op een versleten bank sliep en niet in staat was om te sparen door zijn schulden en lage inkomen. De aanvraag werd afgewezen door het college van burgemeester en wethouders van Den Haag, omdat de kosten voor een bed en wasmachine als algemeen noodzakelijke kosten werden beschouwd die uit het bijstandsinkomen gedekt moesten worden. Eiser stelde dat hij door het aflossen van schulden onvoldoende financiële ruimte had om te reserveren voor deze kosten. De rechtbank oordeelde echter dat eiser niet aannemelijk had gemaakt dat hij door zijn schulden niet kon sparen en dat de kosten voorzienbaar waren. De rechtbank concludeerde dat de aanvraag voor bijzondere bijstand ongegrond was en verklaarde het beroep van eiser ongegrond. De uitspraak werd gedaan door mr. M. van Paridon, in aanwezigheid van griffier mr. F. Leichel.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 22/3750

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 23 januari 2024 in de zaak tussen

[eiser], uit [woonplaats], eiser

en

het college van burgemeester en wethouders van Den Haag, verweerder

(gemachtigde: M.J. Logan).

Procesverloop

Bij besluit van 3 maart 2022 (primair besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser voor bijzondere bijstand in het kader van de Participatiewet (Pw) voor de kosten van een bed en een wasmachine afgewezen.
Bij besluit van 7 juni 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen primair besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 december 2023. Eiser is niet op zitting verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1.
Eiser beschikt over een uitkering ingevolge de Werkeloosheidswet (WW-uitkering) met een aanvulling op grond van de Toeslagenwet. In januari 2022 bedroegen deze in totaal € 1.028,94.
1.2.
Op 27 februari 2022 heeft eiser bijzondere bijstand aangevraagd om te kunnen voorzien in de kosten van een bed van circa € 400,- en van een wasmachine van circa
€ 400,-. De reden voor de aanvraag is dat eiser naar eigen zeggen acht jaar op de bank heeft geslapen en deze inmiddels versleten is. Het lukt eiser niet om hiervoor zelf te sparen gelet op zijn inkomen en zijn schulden. Hij heeft een huurachterstand van € 125,- en een achterstand voor betaling van energiekosten van € 73,-. Daarnaast heeft hij schulden bij vrienden en familie, waarvan 1/3 deel nog moet worden terugbetaald.
2. Verweerder heeft de aanvraag afgewezen bij primair besluit, gehandhaafd na bezwaar bij bestreden besluit, omdat de kosten van een bed en een wasmachine algemeen noodzakelijke kosten zijn, die eiser zelf moet betalen uit zijn inkomen op bijstandsniveau. De kosten waren voorzienbaar en eiser had voor deze kosten kunnen reserveren.
3. Eiser heeft op de hierna te bespreken gronden beroep ingesteld.
4. De rechtbank komt tot de volgende beoordeling van het beroep.
4.1.
De aanvraag om bijzondere bijstand voor de kosten van een bed en een wasmachine is gebaseerd op artikel 35, eerste lid, van de Participatiewet (Pw). Dit zijn incidenteel voorkomende algemeen noodzakelijke bestaanskosten. Uitgangspunt is dat een inkomen op bijstandsniveau voorziet in alle (periodiek en incidenteel) voorkomende algemeen noodzakelijke bestaanskosten. Alleen in bijzondere omstandigheden is aanvullend bijzondere bijstand nodig. Daarom kan op grond van artikel 35, eerste lid, van de Pw alleen recht op bijzonder bijstand bestaan voor zover de betrokkene door bijzondere omstandigheden wordt geconfronteerd met kosten waarin de algemene bijstandsnorm niet voorziet of met kosten waarin de norm wel voorziet maar die hij door bijzondere omstandigheden niet uit het inkomen op bijstandsniveau kan betalen. De omstandigheid dat betrokkene al dan niet de mogelijkheid heeft gehad te reserveren voor de kosten, is een aspect dat in laatstgenoemd kader moet worden beoordeeld. [1]
4.2.
Eiser heeft aangevoerd dat het niet mogelijk is om te sparen omdat zijn inkomen onder het sociaal minimum ligt en dat hij dit inkomen volledig nodig heeft om in zijn eigen levensonderhoud te voorzien. Deze grond slaagt niet.
4.2.1.
Het inkomen van eiser is ongeveer gelijk aan de bijstandsnorm voor een alleenstaande. Die norm wordt geacht toereikend te zijn voor de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan, ook voor de incidenteel voorkomende kosten. [2]
4.3.
Verder heeft eiser aangevoerd dat hij afloste op schulden en daardoor geen financiële ruimte had om te reserveren. Deze grond slaagt ook niet.
4.3.1.
Eiser moet aannemelijk maken dat hij als gevolg van afbetaling van schulden niet kon reserveren voor de kosten waarvoor hij bijzondere bijstand heeft aangevraagd. Als dat aannemelijk is, moet het college onderzoeken en beoordelen of dat een bijzondere omstandigheid oplevert in de zin van artikel 35, eerste lid, van de Pw. Hierbij kunnen onder meer de aard en het ontstaan van de schulden een rol spelen.
4.3.2.
Eiser heeft in de aanvraag gesteld dat hij al acht jaar op een bank slaapt en dat deze inmiddels is versleten. Naar de rechtbank begrijpt beschikte eiser over een tweedehands wasmachine en is die kapot gegaan. Dit betekent dat hij heeft kunnen voorzien dat de gevraagde goederen aangeschaft dan wel vervangen zouden moeten worden. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij al die tijd niet heeft kunnen sparen om de kosten voor een bed en een wasmachine te kunnen betalen. Eiser is niet ter zitting verschenen en heeft geen stukken overgelegd die inzicht geven in zijn financiële situatie in de jaren voorafgaand aan de aanvraag, in het bijzonder niet in de periode waarover is afgelost op schulden, en de hoogte van de aflossingen in relatie tot de hoogte van zijn inkomen.
5. Het beroep is ongegrond.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. van Paridon, rechter, in aanwezigheid van
mr. F. Leichel, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 23 januari 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 31 oktober 2023, ECLI:NL:CRVB:2023:2174.
2.Uitspraak van de CRvB van 21 november 2023, ECLI:NL:CRVB:2023:2263