4.3.Verder heeft appellante aangevoerd dat zij afloste op schulden, waardoor zij in de bijzondere omstandigheid verkeerde dat zij geen financiële ruimte had om te reserveren. Deze beroepsgrond slaagt ook niet.
4.3.1.Volgens tot nu toe geldende rechtspraakis het ontbreken van voldoende reserveringsruimte in verband met schulden geen bijzondere omstandigheid in de zin van artikel 35, eerste lid, van de PW. De Raad ziet aanleiding deze rechtspraak te nuanceren, maar dit baat appellante niet. Dit wordt hierna uitgelegd.
4.3.2.Uitgangspunt blijft dat het ontbreken van reserveringsruimte in verband met schulden geen bijzondere omstandigheid is in de zin van artikel 35, eerste lid, van de PW. De reden hiervan is dat de wetgever er van is uitgegaan dat de kosten van afbetaling van schulden in het algemeen geen noodzakelijke bestaanskosten zijn. Die zijn namelijk, uitzonderingen daargelaten, niet ontstaan uit een gebrek aan het noodzakelijke, maar uit de besteding van de middelen, die geacht worden toereikend te zijn.Daarom is sinds 1991in de (voorlopers van de) PW bepaald dat, uitzonderingen daargelaten,geen recht op bijstand heeft: degene die bijstand vraagt ter gedeeltelijke of volledige aflossing van een schuldenlast en die overigens bij het ontstaan van de schuldenlast, dan wel nadien, beschikte of beschikt over de middelen om in de noodzakelijke kosten van het bestaan te voorzien.In het verlengde hiervan moet geen bijzondere bijstand worden verstrekt voor kosten waarvoor iemand had kunnen reserveren als hij de beschikbare middelen niet deels had aangewend voor niet-noodzakelijke kosten, waaronder kosten van schulden voor zulke kosten. Dit zou namelijk betekenen dat dan alsnog langs indirecte weg bijstand voor deze kosten zou worden verleend. En dat is niet de bedoeling van de wetgever.
Nuancering van de rechtspraak
4.3.3.Anders dan voorheen is de Raad nu van oordeel dat onder bepaalde omstandigheden het ontbreken van reserveringsruimte in verband met schulden wel een bijzondere omstandigheid kan zijn in de zin van artikel 35, eerste lid, van de PW. De reden hiervan is dat de wetgever met het in 4.3.2 verwoorde uitgangspunt met name het oog heeft gehad op schulden die zijn ontstaan door consumptieve overbesteding. De wetgever heeft daarnaast onderkend dat schulden ook een andere oorzaak kunnen hebben en ruimte gelaten om schulden onder bepaalde omstandigheden aan te merken als noodzakelijke bestaanskosten. Hierbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan de situatie dat door onvoorzienbare omstandigheden het inkomen sterk daalt nadat de lening is afgesloten, waardoor de betrokkene niet meer aan
de aflossingsverplichtingen kan voldoen.Het is dan ook niet de bedoeling geweest om bijstandverlening voor schulden onder alle omstandigheden uit te sluiten.In het verlengde hiervan kan onder bepaalde omstandigheden het ontbreken van reserveringsruimte in verband met schulden een bijzondere omstandigheid zijn in de zin van artikel 35, eerste lid, van de PW.
4.3.4.Als een aanvrager van bijzondere bijstand voor de kosten van incidenteel voorkomende algemeen noodzakelijke bestaanskosten, zoals van noodzakelijke duurzame gebruiksgoederen, stelt dat hij voor die kosten niet heeft kunnen reserveren door een gebrek aan reserveringsruimte in verband met schulden moet de bijstandverlenende instantie dus beoordelen of dit tot de verlening van de gevraagde bijstand moet leiden. De wetgever heeft de uitvoering van de PW op dit punt in 1991 juist gedecentraliseerd om ruimte te geven aan een individuele beoordeling van de situatie van de betrokkene.De bedoeling was om de bijstandverlenende instantie meer mogelijkheden te geven om met behulp van bijzondere bijstand ‘individuele financiële noodsituaties’ aan te pakken.Dit brengt het volgende mee.
4.3.5.In de eerste plaats moet de aanvrager aannemelijk maken dat hij als gevolg van afbetaling van schulden niet kon reserveren voor de kosten waarvoor hij bijzondere bijstand heeft gevraagd. Als dat aannemelijk is, moet het college onderzoeken en beoordelen of dat een bijzondere omstandigheid oplevert in de zin van artikel 35, eerste lid, van de PW. Hierbij kunnen onder meer de aard en het ontstaan van de schulden een rol spelen. Dit is af te leiden uit de eerder vermelde wetsgeschiedenis. Als het gaat om de kosten van noodzakelijke duurzame gebruiksgoederen en de conclusie is dat recht op bijzondere bijstand daarvoor bestaat, zal de bijstandverlenende instantie moeten bepalen of de bijstand wordt verleend om niet of in de vorm van een geldlening of borgtocht. Dit volgt uit artikel 51, eerste lid, van de PW.
De reserveringsruimte van appellante
4.3.6.Zoals uit 4.3.5 volgt, ligt het in de eerste plaats op de weg van appellante om aannemelijk te maken dat zij niet kon reserveren voor de kosten van het bankstel en onderbouwd uit te leggen wat de oorzaak daarvan was.
4.3.7.Appellante heeft niet weersproken dat zij het bankstel dat zij wil vervangen in 2005 heeft aangeschaft. Zij kon dus al sinds 2005 voorzien dat het bankstel eens vervangen zou moeten worden. Appellante heeft niet aannemelijk gemaakt dat zij in de ongeveer 15 jaren die daarop volgden niet genoeg heeft kunnen sparen om de kosten van een vervangend bankstel te betalen. Zij heeft in dat verband naar voren gebracht dat zij in de periode van april 2019 tot 7 september 2020 € 25,- per maand afloste op een hypotheekschuld en in een niet nader gespecificeerde periode € 50,- per maand afloste op een schuld aan het CJIB. Maar alleen deze aflossingen leiden niet tot de conclusie dat het haar aan voldoende reserveringsruimte ontbrak, gelet op de lange periode waarin zij had kunnen reserveren. Dit betekent dat appellante niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij de kosten van een bankstel niet kon betalen uit haar inkomen op bijstandsniveau door daarvoor te reserveren.
4.3.8.Dit betekent ook dat het college niet hoeft te onderzoeken of de aard en het ontstaan van de schulden, die volgens appellante haar reserveringsruimte beperkten, een bijzondere omstandigheid inhouden die tot de verlening van de gevraagde bijzondere bijstand moet leiden.