ECLI:NL:RBDHA:2024:730

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
23 januari 2024
Publicatiedatum
24 januari 2024
Zaaknummer
SGR 22/8465 en SGR 23/1363
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van beroepen wegens premature ingebrekestellingen in bestuursrechtelijke zaken

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedateerd op 23 januari 2024, zijn de beroepen van eiseres tegen de Belastingdienst/Toeslagen niet-ontvankelijk verklaard. Eiseres had bezwaar gemaakt tegen de uitkomst van de herbeoordeling van de compensatie kinderopvangtoeslag van 8 juli 2021, maar verweerder had niet tijdig beslist op dit bezwaar. Eiseres stelde dat zij op 5 augustus 2021 een bezwaarschrift had ingediend, maar verweerder betwistte de ontvangst van dit bezwaarschrift en stelde dat het pas op 26 september 2022 was ontvangen. Hierdoor had verweerder tot 30 januari 2023 de tijd om te beslissen.

De rechtbank oordeelde dat eiseres niet aannemelijk had gemaakt dat zij het bezwaarschrift op 5 augustus 2021 had verzonden. De rechtbank stelde vast dat de ingebrekestellingen van eiseres, gedaan op 1 maart 2022 en 7 december 2022, prematuur waren, omdat de beslistermijn op het bezwaar nog niet was verstreken. Hierdoor kon eiseres geen beroep instellen wegens niet-tijdig beslissen. De rechtbank verklaarde beide beroepen niet-ontvankelijk en oordeelde dat eiseres geen recht had op terugbetaling van griffierecht of vergoeding van proceskosten.

De uitspraak benadrukt het belang van tijdige en correcte indiening van bezwaarschriften en de gevolgen van premature ingebrekestellingen in bestuursrechtelijke procedures. Eiseres kan in hoger beroep gaan tegen deze uitspraak, maar moet dit binnen zes weken na verzending van de uitspraak doen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummers: SGR 22/8465 en SGR 23/1363
uitspraak van de enkelvoudige kamer van uiterlijk 23 januari 2024 in de zaken tussen

[eiseres] , eiseres

(gemachtigde: mr. K. Bozia),
en

Belastingdienst/Toeslagen, verweerder

(gemachtigden: mr. [naam 1] en mr. [naam 2] ).

Inleiding

1. In deze zaken beoordeelt de rechtbank de beroepen die eiseres heeft ingesteld omdat verweerder volgens haar niet tijdig heeft beslist op haar bezwaarschrift tegen de uitkomst van de herbeoordeling van de compensatie kinderopvangtoeslag van 8 juli 2021.
1.1.
Verweerder heeft op 13 januari 2023 en 8 december 2023 een verweerschrift ingediend.
1.2.
De rechtbank heeft het beroep op 9 januari 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigden van verweerder en de gemachtigde van eiseres, vergezeld door een kantoorgenoot.

Beoordeling door de rechtbank

Waar gaan deze zaken over?
2. In deze beroepszaken gaat het om de vraag of aan de beroepen niet-tijdig beslissen geldige ingebrekestellingen ten grondslag liggen. Hiervoor is van belang of eiseres op 5 augustus 2021 een bezwaarschrift heeft ingediend tegen het besluit van 8 juli 2021, zoals zij zelf stelt.
3. Verweerder betwist het bezwaarschrift op 5 augustus 2021 te hebben ontvangen, en stelt daarom dat eiseres verweerder niet in gebreke kon stellen op 1 maart 2022. Verweerder heeft deze eerste ingebrekestelling van eiseres daarom buiten behandeling gesteld. Verweerder stelt het bezwaarschrift van 5 augustus 2021 op 26 september 2022 voor het eerst te hebben ontvangen, wat maakt dat verweerder tot 30 januari 2023 de tijd had om een beslissing te nemen op het bezwaarschrift van eiseres [1] . Ook de tweede ingebrekestelling van 7 december 2022 is daarom volgens verweerder prematuur.
4. De rechtbank stelt vast dat partijen het erover eens zijn dat de brief van 5 januari 2023 niet wordt aangemerkt als een beslissing op een bezwaarschrift en het door eiseres ingestelde beroep van 14 februari 2023 ziet op het uitblijven van een beslissing op een bezwaarschrift dat is gericht tegen het besluit van 8 juli 2021.
Wat vindt eiseres in beroep?
5. Eiseres stelt op 5 augustus 2021 pro-forma bezwaar te hebben gemaakt en dit bezwaar te hebben verzonden naar het juiste adres van verweerder, namelijk het adres in Utrecht. Dit is het juiste adres voor de eerste groep dupeerden van de toeslagenaffaire, wat ook volgt uit de tweet van het UHT, waarvan een kopie is overgelegd. Voor zover het bezwaar al naar een verkeerd adres was toegestuurd, had dit naar het juiste orgaan doorgezonden moeten worden [2] . Nu eiseres tijdig bezwaar heeft gemaakt en verweerder niet op het bezwaar heeft beslist, was de ingebrekestelling van 1 maart 2022 dan ook geldig. Zij heeft dan ook terecht beroep ingesteld tegen het uitblijven van een beslissing op het bezwaarschrift. Temeer nu verweerder op 26 september 2022 het bezwaar nogmaals heeft ontvangen en hier nog steeds niet op heeft gereageerd.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
Zijn geldige ingebrekestellingen uitgebracht?
6. Tegen het niet tijdig beslissen op een aanvraag of bezwaar kan beroep worden ingesteld bij de rechtbank [3] . Het beroepschrift kan worden ingediend zodra het bestuursorgaan in gebreke is om op tijd een besluit te nemen en twee weken zijn verstreken nadat een schriftelijke ingebrekestelling door het bestuursorgaan is ontvangen [4] .
Als de betrokkene de ingebrekestelling te vroeg stuurt en/of het beroep voor het verstrijken van de ingebrekestelling genoemde termijn indient, is het beroep niet-ontvankelijk. Dit betekent dat de rechtbank het beroep niet inhoudelijk kan beoordelen.
6.1.
De rechtbank stelt vast dat de beschikking is gedagtekend op 8 juli 2021. Verweerder heeft het pro-forma bezwaarschrift met datum 5 augustus 2021 op 26 september 2022 ontvangen. Uit de systeemgegevens van verweerder is niet gebleken dat eerder een bezwaarschrift is ontvangen. Uit vaste rechtspraak [5] volgt dat wanneer een brief niet aangetekend is verstuurd, en de ontvanger de ontvangst van de brief ontkent, het op de weg van de verzender, in dit geval eiseres, ligt om aan te tonen dat verzending heeft plaatsgevonden en het voor risico van de verzender komt dat niet kan worden aangetoond dat het bezwaarschrift daadwerkelijk is verzonden.
6.2.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiseres niet aannemelijk gemaakt dat zij al op 5 augustus 2021 het bezwaarschrift heeft verzonden. Eiseres heeft niet met stukken onderbouwd dat het bezwaar per post is verzonden. De voor het eerst ter zitting naar voren gebrachte stelling van eiseres dat zij het bezwaar ook per mail heeft verstuurd, is niet met stukken onderbouwd, zodat de rechtbank hieraan voorbij gaat. Omdat niet aannemelijk is gemaakt dat eiseres het bezwaarschrift eerder dan 26 september 2022 heeft verzonden, is niet meer relevant naar welk adres eiseres het bezwaarschrift mocht sturen en of de doorzendplicht geschonden is.
6.3.
Nu verweerder het bezwaar pas op 26 september 2022 heeft ontvangen, is de beslistermijn op 30 januari 2023 verstreken. Eiseres heeft verweerder bij brief van 24 februari 2022, ontvangen door verweerder op 1 maart 2022, medegedeeld dat verweerder in gebreke is tijdig een besluit te nemen. Op 7 december 2022 heeft eiseres verweerder nogmaals in gebreke gesteld. Beide ingebrekestellingen zijn te vroeg gestuurd. De datum om te beslissen op het bezwaar was nog niet verstreken.
6.4.
Op basis van een premature ingebrekestelling kan geen beroep wegens niet tijdig beslissen worden ingediend. Om die reden verklaart de rechtbank beide beroepen niet-ontvankelijk. Ten aanzien van het tweede beroep niet-tijdig beslissen dat is ingediend (SGR 23/1363) voegt de rechtbank daar ten overvloede nog aan toe dat eiseres geen procesbelang heeft bij een opvolgend beroep tegen het niet tijdig nemen van hetzelfde besluit. Ook om die reden is het beroep niet-ontvankelijk.
6.5.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Conclusie en gevolgen

7. De beroepen zijn niet-ontvankelijk. Eiseres krijgt daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.M.H. van der Poort-Schoenmakers, rechter, in aanwezigheid van mr. C.M. van den Berg, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 23 januari 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zie voor de termijn artikel 8:55d, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 23 augustus 2023, ECLI:NL:RVS:2023:3209.
2.Eiseres verwijst naar artikel 6:15 van de Awb.
3.Zie artikel 6:2, aanhef en onder b, in samenhang met artikel 7:1, eerste lid, aanhef en onder f, van de Awb.
4.Zie artikel 6:12, tweede lid, van de Awb.
5.Zie onder meer de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 4 juni 2008, ECLI:NL:CRVB:2008:BD5899.