In deze zaak heeft eiser, vertegenwoordigd door mr. M. Terpstra, beroep ingesteld tegen de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, omdat er niet tijdig is beslist op zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel. Eiser diende zijn aanvraag in op 22 november 2022, en volgens de wet moest verweerder binnen zes maanden beslissen. Deze termijn werd echter met negen maanden verlengd, waardoor de beslissing pas na het verstrijken van deze termijn werd verwacht. Eiser heeft verweerder op 1 maart 2024 in gebreke gesteld, maar heeft pas meer dan twee weken later beroep ingesteld.
De rechtbank heeft vastgesteld dat het beroep kennelijk gegrond is. Eiser is inmiddels gehoord en verweerder heeft op 27 november 2023 een voornemen tot afwijzing van de aanvraag bekendgemaakt. De rechtbank heeft verweerder een termijn van twee weken opgelegd om alsnog een besluit te nemen op de aanvraag. Tevens is er een dwangsom van € 100,- per dag opgelegd voor elke dag dat deze termijn wordt overschreden, met een maximum van € 7.500,-.
De rechtbank heeft geoordeeld dat de artikelen uit de Algemene wet bestuursrecht (Awb) van toepassing zijn op asielaanvragen voor bepaalde tijd, ondanks de Tijdelijke wet opschorting dwangsommen IND. Eiser heeft recht op een vergoeding van de proceskosten, die door verweerder moet worden betaald. De rechtbank heeft de proceskosten vastgesteld op € 437,50, omdat eiser een professionele juridische hulpverlener heeft ingeschakeld. De uitspraak is gedaan door mr. G.P. Loman, rechter, en is op 1 mei 2024 openbaar gemaakt.