ECLI:NL:RBDHA:2024:7554

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
21 mei 2024
Publicatiedatum
21 mei 2024
Zaaknummer
SGR 23/1912
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking natuurvergunning Aluchemie en beoordeling van de passende maatregelen

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 21 mei 2024, in de zaak tussen Coöperatie Mobilisation for the Environment U.A. (MOB) en het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland, wordt het beroep van eiseres tegen het besluit van verweerder van 30 januari 2023 beoordeeld. Eiseres verzocht om intrekking van de natuurvergunning van Aluchemie, die op 28 april 2015 was verleend. De rechtbank oordeelt dat verweerder niet voldoende inzicht heeft gegeven in de wijze waarop hij invulling geeft aan de beoordelingsruimte bij de keuze van passende maatregelen. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en draagt verweerder op om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen. De rechtbank concludeert dat de intrekking van de natuurvergunning als een passende maatregel moet worden aangemerkt, omdat er een dreigende verslechtering van natuurwaarden in de nabijgelegen Natura 2000-gebieden is. De rechtbank oordeelt dat de intrekking van de natuurvergunning noodzakelijk is om verdere verslechtering van de natuurwaarden te voorkomen. Eiseres krijgt het betaalde griffierecht vergoed en verweerder wordt veroordeeld in de proceskosten van eiseres.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 23/1912

uitspraak van de meervoudige kamer van 21 mei 2024 in de zaak tussen

Coöperatie Mobilisation for the Environment U.A. (MOB), uit Nijmegen, eiseres (gemachtigde: mr. M. Haan),
en

het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland, verweerder

(gemachtigden: mr. C.J. Visser en mr. D.J. Blok).
Als derde-partijen hebben aan het geding deelgenomen:
Aluminium en Chemie Rotterdam B.V. (Aluchemie)en
Advario Projects B.V. (Advario), te Rotterdam,
(gemachtigde: mr. B. Ebben).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen het besluit van verweerder van 30 januari 2023 (het bestreden besluit) tot afwijzing van de aanvraag van eiseres tot intrekking van de natuurvergunning van 28 april 2015 van Aluchemie.
1.1.
De rechtbank heeft het beroep op 27 februari 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen de gemachtigde van eiseres, de gemachtigden van verweerder en namens de derde-partijen [naam 1] , [naam 2] , mr. [naam 3] , [naam 4] en [naam 5] , bijgestaan door hun gemachtigde.

Beoordeling door de rechtbank

Overgangsrecht Omgevingswet
2. Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden en is de Wet natuurbescherming (Wnb) ingetrokken. Als een verzoek om intrekking van een natuurvergunning op grond van de Wnb is ingediend vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet blijft op grond van artikel 4.3, aanhef en onder a, van de Invoeringswet Omgevingswet het recht zoals dat gold onmiddellijk vóór dat tijdstip van toepassing tot het besluit op dat verzoek onherroepelijk wordt.
2.1.
Het verzoek om intrekking van de natuurvergunning is gedaan op 24 februari 2022. Dat betekent dat in dit geval de Wnb, zoals die gold ten tijde van het bestreden besluit, van toepassing blijft.
Feiten en omstandigheden
3. Aluchemie dreef een inrichting voor de productie van anoden voor de aluminiumindustrie. Deze inrichting was gelegen aan de Oude Maasweg 80 te Botlek-Rotterdam in de nabijheid van de Natura 2000-gebieden Oude Maas, Duinen Goeree & Kwade Hoek, Solleveld & Kapittelduinen, Voornes Duin en Westduinpark & Wapendal.
3.1.
Op 31 oktober 2014 heeft Aluchemie een aanvraag ingediend voor een vergunning op grond van de Natuurbeschermingswet 1998 (Nbw) voor de exploitatie van de inrichting inclusief wijzigingen in de procesvoering en het productieproces. Doordat deze aanvraag mede betrekking had op wijzigingen in de procesvoering, traden er veranderingen op in de emissies van zwaveldioxide (SO2) en stikstofoxiden (NOx). De natuurtoets van Tauw “Aluchemie Natuurtoets kenmerk N001-1216816NJE-nnc-Vo8-NL” van 31 oktober 2014 maakte onderdeel uit van deze aanvraag.
3.2.
Bij besluit van 28 april 2015 heeft verweerder de gevraagde vergunning (de natuurvergunning) verleend. Vastgesteld is dat de vergunde activiteiten stikstofdepositie op de gebieden Westduinpark & Wapendal, Solleveld & Kapittelduinen, Voornes Duin en Duinen Goeree & Kwade Hoek veroorzaken. De in de natuurvergunning berekende toename van de stikstofdepositie van de vergunde activiteiten ten opzichte van de referentiesituatie is (maximaal) 0,50 mol/ha/jaar in fase 1. In fase 2 is deze toename (maximaal) 0,32 mol/ha/jaar. Deze maximale toename van depositie doet zich voor bij het Natura 2000-gebied Voornes Duin.
3.3.
In de brief van 24 februari 2022 heeft eiseres verweerder verzocht de natuurvergunning in te trekken. Volgens haar is de natuurvergunning in strijd met wettelijke voorschriften verleend, omdat er geen passende beoordeling aan de natuurvergunning ten grondslag ligt. Daarnaast meent eiseres dat intrekking van de natuurvergunning een noodzakelijke passende maatregel vormt om verslechtering van de instandhoudingsdoelstellingen van de nabijgelegen Natura 2000-gebieden te voorkomen.
3.4.
In het besluit van 30 januari 2023 (het bestreden besluit) heeft verweerder afwijzend beslist op het verzoek van eiseres. Daaraan heeft verweerder ten grondslag gelegd dat geen aanleiding bestaat de vergunning in te trekken op grond van artikel 5.4, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wnb. Verweerder heeft daarbij – ten overvloede – een belangafweging gemaakt en overwogen dat het intrekking van de natuurvergunning in strijd zou zijn met de rechtszekerheid en zou leiden tot willekeur. Verweerder heeft evenmin aanleiding gezien over te gaan tot intrekking van de natuurvergunning op basis van artikel 5.4, tweede lid, van de Wnb.
3.5.
Aluchemie is gestopt met de productie van anoden op de bedrijfslocatie. De locatie wordt herontwikkeld ten behoeve van andere bedrijvigheid. Advario heeft in 2023 het recht op erfpacht van de locatie gekocht van Aluchemie. Advario wil de locatie gebruiken voor een terminal waar de opslag van groene moleculen centraal staat. Advario wil daarbij de natuurvergunning van Aluchemie gebruiken om (intern) mee te salderen. Bij besluit van 11 augustus 2023 is de natuurvergunning op naam gesteld van Advario.
Het beroep
4. Eiseres is het niet eens met het bestreden besluit. Eiseres voert in het kort aan dat i) de natuurvergunning op grond van artikel 5.4, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wnb moet worden ingetrokken omdat deze is verleend in strijd met de wet, ii) de natuurvergunning op grond van artikel 5.4, eerste lid, aanhef en onder d, van de Wnb moet worden ingetrokken omdat Aluchemie op de locatie is gestopt met de productie van anoden, en iii) de natuurvergunning op grond van artikel 5.4, tweede lid, van de Wnb moet worden ingetrokken omdat dat nodig is als passende maatregel ter uitvoering van artikel 6, tweede lid, van de Habitatrichtlijn.
Is sprake van een situatie als bedoeld in artikel 5.4, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wnb?
5. In artikel 5.4, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wnb staat dat een bij of krachtens deze wet verleende vergunning kan worden ingetrokken of gewijzigd indien de vergunning in strijd met wettelijke voorschriften is verleend.
5.1.
Eiseres betoogt dat sprake is van een situatie als bedoeld in artikel 5.4, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wnb. Daarvoor geeft zij drie redenen. In de eerste plaats meent zij dat er geen passende beoordeling aan de natuurvergunning ten grondslag ligt, maar dat enkel een voortoets is uitgevoerd. Eiseres verwijst naar het arrest AquaPri en stelt op basis daarvan dat als een beoordeling niet passend blijkt te zijn geweest, de natuurvergunning geacht moet worden niet wettig te zijn vergund. [1] Ten tweede blijkt uit de natuurvergunning niet dat destijds zekerheid bestond over de effectiviteit van de daarin genoemde beheersmaatregelen. In de derde plaats betoogt eiseres dat de emissie van SO2 in zijn geheel niet is beoordeeld.
5.2.
Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat de natuurvergunning niet in strijd met een wettelijk voorschrift is verleend. Verweerder brengt naar voren dat in het kader van de aanvraag van de natuurvergunning een natuurtoets is uitgevoerd. In deze natuurtoets is onderzocht of als gevolg van deposities effecten kunnen optreden in de nabijgelegen Natura 2000-gebieden. Daarbij is rekening gehouden met de mate waarin aan de instandhoudingsdoelstellingen wordt voldaan en de specifieke milieukenmerken en omstandigheden per (sub)habitattype, de achtergrondwaarde en het natuurbeheer in het verleden, heden en de toekomst. Volgens verweerder moet deze natuurtoets worden gezien als een passende beoordeling. In het verweerschrift betoogt verweerder dat daarbij de beste beschikbare wetenschappelijke kennis is betrokken over de natuurwaarden die in de Natura 2000-gebieden voorkomen en de overschrijding van de kritische depositiewaarden (KDW) eveneens is betrokken. Om die reden is geen sprake van een situatie zoals in het arrest AquaPri.
5.3.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat de natuurvergunning niet in strijd met wettelijke voorschriften is verleend. De rechtbank ziet ten eerste geen aanleiding voor het oordeel dat bij het verlenen van de natuurvergunning geen passende beoordeling is opgesteld. Zoals volgt uit jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) is de inhoud van een rapport (of van verschillende documenten samen) beslissend bij het bepalen van het karakter van het rapport (voortoets of passende beoordeling). [2] In de natuurtoets van 31 oktober 2014 van TAUW worden de Natura 2000-gebieden rondom de Botlek beschreven. Het gaat om de gebieden Solleveld & Kapittelduinen, Voornes Duin, Duinen Goeree & Kwade Hoek en Westduinpark & Wapendal. Vervolgens worden de emissies van verschillende bronnen in de referentiesituatie en de aangevraagde situatie omschreven. De deposities zijn vervolgens in kaart gebracht per Natura 2000-gebied. In de natuurtoets staat in hoofdstuk 6 dat wanneer de omvang van de stikstofdepositie boven de KDW uitstijgt een significant effect niet langer in alle gevallen wordt uitgesloten. In de duingebieden is de achtergronddepositie voor een aantal habitattypen hoger dan de kritische depositiewaarden. Op sommige habitattypen kan stikstofdepositie, inclusief die van Aluchemie, daarom effect hebben. Daarna zijn de mogelijke effecten op de Natura 2000-gebieden van de stikstofdepositie, de zure depositie en waterstoffluoride in kaart gebracht. De rechtbank leest hierin dat in de natuurtoets niet is geconcludeerd dat significante gevolgen op voorhand konden worden uitgesloten, maar dat vanwege de overschrijding van de KDW is beoordeeld of sprake kan zijn van aantasting van de natuurlijke kenmerken van de betrokken Natura 2000-gebieden. Dit betekent dat geen sprake is van een voortoets, maar dat de natuurtoets van Tauw als een passende beoordeling moet worden aangemerkt. Het betoog van eiseres slaagt daarom niet.
5.4.
De rechtbank overweegt verder dat het betoog van eiseres, dat in de natuurtoets van Tauw te veel gewicht is toegekend aan de beheersmaatregelen en dat de beoordeling van de uitstoot van SO2 onjuist is, zich richt op de inhoud van de natuurtoets. De rechtbank is van oordeel dat de intrekkingsgrond van artikel 5.4, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wnb niet zover strekt dat in deze procedure de materiële inhoud van de natuurtoets opnieuw inhoudelijk ter discussie kan worden gesteld. Zoals de rechtbank Gelderland onlangs ook heeft geoordeeld [3] zou een andere uitleg betekenen dat een verzoek om intrekking van een natuurvergunning een verkapt beroep wordt tegen een onherroepelijke natuurvergunning en de daaraan ten grondslag liggende passende beoordeling. Als eiseres het niet eens was met de materiële inhoud van de natuurtoets, had het op haar weg gelegen om tegen de natuurvergunning beroep in te stellen. Het beroep van eiseres op de arresten AquaPri [4] en Grüne Liga [5] leidt niet tot een ander oordeel. In die arresten stond vast dat sprake was van een formeel gebrek en dat daarom niet werd voldaan aan artikel 6 van de Habitatrichtlijn. Uit deze arresten volgt naar het oordeel van de rechtbank geen verplichting om de materiële juistheid te beoordelen van een passende beoordeling die ten grondslag ligt aan een onherroepelijke natuurvergunning wanneer om intrekking van die natuurvergunning wordt verzocht.
5.5.
Het betoog van eiseres faalt.
Is sprake van een situatie als bedoeld in artikel 5.4, eerste lid, aanhef en onder d, van de Wnb?
6. In artikel 5.4, eerste lid, aanhef en onder d, van de Wnb staat dat een bij of krachtens deze wet verleende vergunning kan worden ingetrokken indien de omstandigheden sedert het tijdstip waarop de vergunning is verleend zodanig zijn gewijzigd, dat deze niet, niet zonder beperkingen of voorwaarden, of onder andere beperkingen of voorwaarden zou zijn verleend, indien deze omstandigheden op het tijdstip waarop de vergunning is verleend zouden hebben bestaan.
6.1.
Eiseres betoogt dat de beëindiging van de bedrijfsvoering van Aluchemie een gewijzigde omstandigheid oplevert en daarmee een grondslag voor intrekking op grond van artikel 5.4, eerste lid, aanhef en onder d, van de Wnb. Het had immers voor de hand gelegen dat verweerder in 2015 een tijdelijke vergunning had verleend als hij had geweten dat Aluchemie in 2023 haar activiteiten zou beëindigen. Nu ontstaat de situatie dat feitelijk geen emissie meer plaatsvindt doordat Aluchemie haar bedrijfsactiviteiten heeft beëindigd. De juridische situatie moet volgens eiseres met de feitelijke situatie in overeenstemming worden gebracht. Het hervatten van bedrijfsactiviteiten zal feitelijk leiden tot een verslechtering van omliggende Natura 2000-gebieden ten opzichte van de huidige situatie. Eiseres verwijst in dit verband naar de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 8 december 2021. [6]
6.2.
De rechtbank is van oordeel dat de beëindiging van de bedrijfsvoering door Aluchemie niet als een situatie kan worden gezien als bedoeld in artikel 5.4, eerste lid, aanhef en onder d, van de Wnb. Daarvoor vindt de rechtbank steun in de uitspraak van de Afdeling van 20 januari 2021 (Logtsebaan-uitspraak). [7] De Afdeling heeft in deze zaak overwogen dat een verandering in de feitelijke emissie – in dat geval – doordat er geen of minder vee wordt of kan worden gehouden of doordat het project niet wordt uitgevoerd, geen gewijzigde omstandigheden zijn als bedoeld artikel 5.4, eerste lid, aanhef en onder d, van de Wnb. In het onderhavige geval vindt door de bedrijfsbeëindiging van Aluchemie eveneens een verandering in de feitelijke emissie plaats. Tegen de achtergrond van deze uitspraak van de Afdeling is de rechtbank van oordeel dat dit geen gewijzigde omstandigheid is die, als die ten tijde van de vergunningverlening zou hebben bestaan, had geleid tot het niet of onder andere voorwaarden verlenen van de vergunning als bedoeld artikel 5.4, eerste lid, aanhef en onder d, van de Wnb. De verwijzing door eiseres naar de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant leidt niet tot een ander oordeel. Die uitspraak gaat over intern salderen met emissieruimte die nooit passend is beoordeeld. Daarvan is in deze zaak geen sprake.
6.3.
Het betoog van eiseres faalt.
Is er een deugdelijke belangenafweging gemaakt?
7. Nu de rechtbank van oordeel is dat van een situatie als bedoeld in artikel 5.4, eerste lid, aanhef en onder c of onder d, van de Wnb geen sprake is, komt de rechtbank niet toe aan een beoordeling van de belangenafweging die verweerder ten overvloede aan het bestreden besluit ten grondslag heeft gelegd. Wat eiseres daarover aanvoert laat de rechtbank daarom onbesproken.
Is sprake van een situatie als bedoeld in artikel 5.4, tweede lid, van de Wnb?
8. Artikel 5.4, tweede lid, van de Wnb bepaalt dat een natuurvergunning wordt ingetrokken of gewijzigd indien dat nodig is ter uitvoering van artikel 6, tweede lid, van de Habitatrichtlijn. Dit artikellid uit de Habitatrichtlijn voorziet in een permanente beschermingsverplichting en strekt ertoe dat passende maatregelen getroffen worden als verslechtering of significante verstoring van natuurlijke habitats en habitats van soorten dreigt.
8.1.
Eiseres betoogt dat de intrekking van de natuurvergunning nodig is als een passende maatregel ter uitvoering van artikel 6, tweede lid, van de Habitatrichtlijn. Er is sprake van een dreigende verslechtering van de vier hiervoor vermelde Natura 2000-gebieden en daarmee een noodzaak tot het treffen van passende maatregelen om verdere verslechtering te voorkomen. Uit de rechtspraak van de Afdeling volgt dat stikstofreducerende maatregelen hiervoor de basis vormen. Verder is het treffen van bronmaatregelen het uitgangspunt. Verweerder zet nu enkel in op beheersmaatregelen. Bovendien is het – anders dan verweerder meent – geen vereiste dat een passende maatregel binnen afzienbare termijn tot relevante verbetering kan leiden. Verder volgt uit de rechtspraak van de Afdeling dat verweerder bij de toepassing van artikel 5.4, tweede lid, Wnb enige beoordelingsruimte heeft, maar geen discretionaire bevoegdheid. De beoordelingsruimte ligt enkel op het vlak van de keuze voor de te treffen maatregelen.
8.2.
Verweerder stelt zich op het standpunt dat intrekking van de natuurvergunning geen passende maatregel vormt. Passende maatregelen moeten effectief zijn, en meer specifiek, tot een aantoonbare verbetering leiden binnen een afzienbare termijn. Het intrekken van deze natuurvergunning heeft slechts een lokaal en gering effect op de bestaande overbelasting en zal binnen afzienbare termijn niet leiden tot relevante verbetering inhoudende dat de (dreigende) verslechtering daarmee aantoonbaar wordt tegengegaan, aldus verweerder.
8.3.
De Afdeling heeft in de Logtsebaan-uitspraak uiteengezet onder welke omstandigheden een natuurvergunning kan of moet worden ingetrokken of gewijzigd en welke eisen aan de motivering van een beslissing op een verzoek om intrekking of wijziging van een natuurvergunning worden gesteld. In deze uitspraak staat dat in artikel 5.4, tweede lid, van de Wnb besloten ligt dat een zelfstandige grond voor intrekking of wijziging van een natuurvergunning aanwezig is als een verslechtering of significante verstoring van natuurwaarden in een Natura 2000-gebied dreigt en de activiteit waarvoor de natuurvergunning is verleend effecten heeft op die natuurwaarden. Als aan deze twee voorwaarden is voldaan, staat vast dat ter uitvoering van artikel 6, tweede lid, van de Habitatrichtlijn passende maatregelen moeten worden getroffen om verslechteringen of verstoringen met significante gevolgen voor de natuurwaarden in een Natura 2000-gebied te voorkomen. Verweerder heeft beoordelingsruimte bij de keuze van de maatregelen die passend zijn. Dit betekent dat het intrekken of wijzigen van een natuurvergunning als passende maatregel kan worden ingezet, maar dat ook andere passende maatregelen kunnen worden getroffen. Als intrekking of wijziging van de natuurvergunning echter de enige passende maatregel is, dan moet de vergunning worden ingetrokken. Verweerder kan, als hij niet voor de intrekking of wijziging van de natuurvergunning kiest terwijl dat wel zou kunnen, niet volstaan met de enkele constatering dat andere passende maatregelen kunnen, zullen of al worden getroffen. Verweerder dient inzichtelijk te maken met welke maatregelen uitvoering wordt of zal worden gegeven aan de noodzakelijke daling van stikstofdepositie binnen een afzienbare termijn. Als er een pakket van maatregelen of een programma in uitvoering is dat gericht is op de daling van stikstofdepositie en dat zo nodig vergezeld gaat van monitoring van de uitvoering en effecten en dat voorziet in bijsturing of aanvulling indien nodig, dan kan verweerder daar naar verwijzen. Is er geen zicht op de uitvoering van andere stikstofreducerende maatregelen binnen afzienbare termijn, dan komt de intrekking of wijziging van de natuurvergunning, al dan niet in samenhang met de intrekking of wijziging van één of meer andere natuurvergunningen, nadrukkelijk in beeld, met name als die intrekking(en) of wijziging(en) wel binnen afzienbare termijn tot relevante verbetering kan of kunnen leiden.
8.4.
Tussen partijen is niet in geschil dat een verslechtering van natuurwaarden in de nabijgelegen Natura 2000-gebieden Solleveld & Kapittelduinen, Voornes Duin, Westduinpark & Wapendal en Duinen Goeree & Kwade Hoek dreigt door stikstofdepositie. Evenmin is in geschil dat de natuurvergunning leidt tot stikstofdepositie op deze Natura 2000-gebieden. Dit betekent dat ter uitvoering van artikel 6, tweede lid, van de Habitatrichtlijn passende maatregelen moeten worden getroffen om verslechteringen of verstoringen met significante gevolgen voor de natuurwaarden te voorkomen. De rechtbank volgt verweerder niet in het standpunt dat de intrekking van de natuurvergunning geen passende maatregel is, omdat dit vanwege de geringe vergunde depositie niet zal leiden tot een aantoonbare verbetering binnen afzienbare termijn. Daartoe overweegt de rechtbank als volgt.
8.5.
De rechtbank stelt voorop dat in overweging 7.3 van de Logtsebaan-uitspraak de Afdeling heeft overwogen dat daar waar hoge stikstofbelasting leidt tot verslechtering van natuurwaarden passende maatregelen nodig zijn die onder meer gericht zijn op de daling van de stikstofdepositie in het betreffende Natura 2000-gebied. De intrekking of wijziging van natuurvergunningen voor activiteiten die bijdragen aan die verslechtering is volgens de Afdeling een passende maatregel. Reeds gelet op deze overweging van de Afdeling moet de intrekking van de natuurvergunning als een passende maatregel worden aangemerkt. Anders dan verweerder betoogt, ziet de rechtbank in de Logtsebaan-uitspraak noch in andere uitspraken aanknopingspunten voor het standpunt dat de intrekking van een natuurvergunning geen passende maatregel is indien het een geringe vergunde depositie betreft. Ook het intrekken van een natuurvergunning voor een geringe depositie leidt immers tot een daling van de stikstofdepositie. Het betoog van verweerder dat de intrekking van een natuurvergunning enkel een passende maatregel is indien die leidt tot een aantoonbare verbetering van de natuurwaarden van Natura 2000-gebieden binnen een afzienbare termijn volgt de rechtbank evenmin. De in de Logtsebaan-uitspraak vermelde afzienbare termijn heeft immers betrekking op het effect van maatregelen op de noodzakelijke daling van de stikstofdepositie, en niet, zoals verweerder lijkt te veronderstellen, op een aantoonbare verbetering van de natuurwaarden van de betreffende Natura 2000-gebieden. Daarbij geldt dat de intrekking van de natuurvergunning direct tot een daling van de stikstofdepositie leidt. Verder komt de vraag of een maatregel binnen een afzienbare termijn zal leiden tot de daling van stikstofdepositie in overweging 7.3 van de Logtsebaan-uitspraak eerst aan de orde op het moment dat verweerder er niet voor kiest om tot intrekking van de natuurvergunning over te gaan. Verweerder kan dan niet volstaan met de enkele constatering dat andere passende maatregelen kunnen, zullen of al worden getroffen, maar zal inzichtelijk moeten maken met welke maatregelen uitvoering wordt of zal worden gegeven aan de noodzakelijke daling van de stikstofdepositie binnen afzienbare termijn. Het betoog van eiseres slaagt derhalve.
8.6.
Gelet op het voorgaande staat vast dat ter uitvoering van artikel 6, tweede lid, van de Habitatrichtlijn passende maatregelen moeten worden getroffen om verslechteringen of verstoringen met significante gevolgen voor de natuurwaarden in de Natura 2000-gebieden te voorkomen. Nu verweerder niet voor intrekking van de natuurvergunning heeft gekozen, had hij – gelet op hetgeen is overwogen in 8.3 – inzichtelijk moeten maken op welke wijze hij invulling geeft aan de beoordelingsruimte die hij heeft bij de keuze van de te treffen passende maatregelen. Verweerder heeft dat niet gedaan. Het betreden besluit zal daarom worden vernietigd. Verweerder dient een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen met inachtneming van deze uitspraak.

Conclusie en gevolgen

9. Het beroep is gegrond. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit wegens strijd met artikel 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht. De rechtbank draagt verweerder op een nieuw besluit te nemen op het verzoek van eiseres binnen zes weken na verzending van deze uitspraak.
10. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, moet verweerder aan eiseres het betaalde griffierecht vergoeden. De rechtbank veroordeelt verweerder daarnaast in de door eiseres gemaakte proceskosten in beroep. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.750,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 875,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit en draagt verweerder op om binnen zes weken na verzending van deze uitspraak een nieuwe beslissing te nemen op het verzoek van eiseres binnen zes weken na verzending van deze uitspraak;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 365,- aan eiseres te vergoeden;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.750,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J. Schaaf, voorzitter, mr. A.J. van der Ven en
mr. A.J. Eertink, leden, in aanwezigheid van mr. E.L. Denters, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 21 mei 2024.
griffier
voorzitter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zie het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 10 november 2022, ECLI:EU:C:2022:864.
2.Vergelijk de uitspraken van 16 augustus 2023, ECLI:NL:RVS:2023:3129.
3.Zie de uitspraak van 11 april 2024, ECLI:NL:RBGEL:2024:2061.
4.Zie het voormelde arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 10 november 2022.
5.Zie het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 14 januari 2016 (Grüne Liga), ECLI:EU:C:2016:10.
7.ECLI:NL:RVS:2021:71, r.o. 11.2.