In deze zaak heeft eiser, geboren op [geboortedatum] en van Turkse nationaliteit, op 15 augustus 2022 een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend bij de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiser heeft op 5 december 2023 beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit door de staatssecretaris. De rechtbank heeft op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak gedaan zonder zitting. De rechtbank overweegt dat het niet tijdig nemen van een besluit gelijkgesteld kan worden met een besluit, zoals bepaald in artikel 6:2 van de Awb. Eiser heeft de staatssecretaris rechtsgeldig in gebreke gesteld, en de termijn voor het nemen van een besluit is verstreken.
De rechtbank oordeelt dat het beroep gegrond is en legt een rechterlijke dwangsom op. De staatssecretaris moet binnen acht weken na de bekendmaking van deze uitspraak een besluit nemen op de asielaanvraag van eiser. De rechtbank stelt dat in gevallen waarin de beslistermijn van 21 maanden is overschreden, een kortere termijn dan het 8+8-wekenmodel moet worden gegeven, maar dat de beslissing zorgvuldig moet worden genomen. De rechtbank acht het niet onmogelijk voor de staatssecretaris om binnen acht weken een besluit te nemen.
Daarnaast bepaalt de rechtbank dat de staatssecretaris een dwangsom van € 100,- per dag moet betalen voor elke dag dat de beslistermijn wordt overschreden, met een maximum van € 7.500,-. De rechtbank veroordeelt de staatssecretaris ook in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 437,50, vastgesteld op basis van het Besluit proceskosten bestuursrecht. Deze uitspraak is gedaan door mr. A.G.D. Overmars, rechter, en openbaar gemaakt op rechtspraak.nl.