In deze zaak heeft eiser beroep ingesteld tegen de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, omdat deze niet tijdig heeft beslist op zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel. Eiser heeft zijn aanvraag op 25 augustus 2022 ingediend, en de wettelijke termijn voor een beslissing was zes maanden. Deze termijn is door verweerder met negen maanden verlengd, maar eiser heeft op 14 december 2023 ingebrekestelling gedaan, omdat er nog steeds geen besluit was genomen. De rechtbank heeft geoordeeld dat het beroep gegrond is, omdat eiser meer dan twee weken na de ingebrekestelling beroep heeft ingesteld, wat betekent dat de termijn voor het indienen van beroep is overschreden.
De rechtbank heeft besloten dat verweerder binnen zestien weken na de uitspraak een besluit op de aanvraag moet nemen. Daarnaast heeft de rechtbank verweerder opgedragen om binnen acht weken na de verzending van de uitspraak een nader gehoor af te nemen en binnen acht weken daarna het besluit bekend te maken. Indien verweerder deze termijnen overschrijdt, moet hij een dwangsom van € 100,- per dag betalen, met een maximum van € 7.500,-. Eiser heeft ook recht op een vergoeding van de proceskosten, die is vastgesteld op € 437,50, omdat hij een professionele juridische hulpverlener heeft ingeschakeld voor het indienen van het beroepschrift.
De uitspraak is gedaan door mr. G.P. Loman, en is openbaar gemaakt op 6 mei 2024. De rechtbank heeft de beslissing genomen zonder partijen uit te nodigen voor een zitting, omdat dit in deze zaak niet nodig werd geacht. De rechtbank heeft de relevante artikelen uit de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) toegepast in haar overwegingen.