ECLI:NL:RBDHA:2024:7795

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
17 mei 2024
Publicatiedatum
23 mei 2024
Zaaknummer
NL24.10830
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • B.F.Th. de Roos
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag en Dublinverordening: Verantwoordelijkheid van Kroatië en onevenredige hardheid

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Middelburg, op 17 mei 2024 uitspraak gedaan in een asielzaak waarbij de eiser, een Sierra Leoonse nationaliteit, zijn asielaanvraag in Nederland had ingediend. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft de aanvraag niet in behandeling genomen, omdat Kroatië verantwoordelijk zou zijn voor de behandeling van de aanvraag. Eiser heeft beroep ingesteld tegen dit besluit, waarbij hij aanvoert dat er in Kroatië ernstige tekortkomingen zijn in de asielprocedure en opvangvoorzieningen. De rechtbank heeft de zaak behandeld op 8 mei 2024, waarbij eiser werd bijgestaan door zijn gemachtigde en een tolk aanwezig was.

De rechtbank heeft de argumenten van eiser beoordeeld, waaronder zijn eerdere ervaringen in Kroatië, waar hij beweert te zijn mishandeld en gedetineerd. Eiser heeft ook verwezen naar uitspraken van andere rechtbanken die vergelijkbare situaties hebben behandeld. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de verantwoordelijkheden onder de Dublinverordening in dit geval niet in strijd zijn met de rechten van eiser. De rechtbank heeft vastgesteld dat Kroatië in beginsel verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag en dat er geen overtuigende redenen zijn om aan te nemen dat de overdracht naar Kroatië zou leiden tot onevenredige hardheid voor eiser.

De rechtbank heeft geconcludeerd dat de staatssecretaris zich op goede gronden op het standpunt heeft gesteld dat de asielaanvraag van eiser niet in behandeling hoeft te worden genomen. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard, wat betekent dat het bestreden besluit in stand blijft. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten. Deze uitspraak is openbaar gemaakt en kan worden aangevochten bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.10830

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[Naam], eiser

V-nummer: [Nummer]
(gemachtigde: mr. J.J. Bronsveld),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. S.J.R.R. Brock).

Inleiding

In het besluit van 12 maart 2024 (het bestreden besluit) heeft verweerder de asielaanvraag van eiser niet in behandeling genomen omdat Kroatië daarvoor verantwoordelijk is.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
In de uitspraak van 4 april 2024, ECLI:NL:RBDHA:2024:5030, heeft de voorzieningenrechter van deze rechtbank en zittingsplaats bepaald dat eiser de behandeling van het beroep in Nederland mag afwachten.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 8 mei 2024 op een zitting behandeld in Breda. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk was aanwezig P. Oronsaye. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Beoordeling door de rechtbank

1. Eiser stelt te zijn geboren op [Geboortedatum] en de Sierra Leoonse nationaliteit te hebben. Op 28 oktober 2023 heeft hij asiel aangevraagd in Nederland.
2. In het bestreden besluit heeft verweerder de asielaanvraag van eiser niet in behandeling genomen op grond van artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000. Volgens verweerder zijn de autoriteiten van Kroatië namelijk verantwoordelijk voor de behandeling van eisers asielaanvraag. De lidstaten van de Europese Unie registreren aan de hand van vingerafdrukken in het Eurodac-systeem onder meer waar een vreemdeling asiel heeft aangevraagd. Uit dit systeem is gebleken dat eiser eerder in Kroatië asiel heeft aangevraagd. Om die reden heeft verweerder aan de autoriteiten van Kroatië gevraagd om eiser terug te nemen. Dit verzoek is door Kroatië geaccepteerd op grond van artikel 20, vijfde lid, van de Verordening (EU) Nr. 604/2013 (Dublinverordening).
3. Eiser is het niet eens met het bestreden besluit. Hij voert aan dat er in Kroatië sprake is van zwaarwegende tekortkomingen in de asielprocedure en in de opvangvoorzieningen voor asielzoekers. Hierbij wijst eiser op zijn verklaringen tijdens het aanmeldgehoor. Daarnaast wijst hij op de verklaringen van zijn verloofde, mevrouw [Naam 2], die ook in Nederland asiel heeft aangevraagd. Eiser heeft verteld dat hij in Kroatië werd gedetineerd, dat zijn spullen werden afgenomen en dat hij is mishandeld. Ook heeft hij verteld dat zijn asielaanvraag niet in behandeling werd genomen en dat hij werd teruggestuurd naar de grens. Verder voert eiser aan dat verweerder deze omstandigheden ten onrechte niet heeft beoordeeld in het kader van artikel 17 van de Dublinverordening. Op grond van dit artikel mogen lidstaten asielaanvragen in behandeling nemen ondanks dat een andere lidstaat daarvoor verantwoordelijk is. Hierbij beroept eiser zich op de uitspraken van deze rechtbank, zittingsplaats Haarlem, van 26 februari 2024 (ECLI:NL:RBDHA:2024:3881) en 8 maart 2024 (zaaknummer NL24.3959, niet gepubliceerd). In aanvulling hierop heeft eiser diverse stukken overgelegd, namelijk enkele afsprakenkaartjes van het GZA (GezondheidsZorg Asielzoekers), een geboortekaartje van het kind [Naam kind], geboren op [Geboortedatum kind], een notitie van VluchtelingenWerk Nederland over kwetsbare asielzoekers en de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Groningen, van 12 april 2024 (ECLI:NL:RBDHA:2024:5215).
4. In het verweerschrift heeft verweerder meegedeeld dat hij nog steeds geen aanleiding ziet om eisers asielaanvraag in behandeling te nemen. Volgens recente rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) kan ervan worden uitgegaan dat Kroatië eiser adequaat zal behandelen. Eiser heeft het tegendeel niet met landeninformatie aannemelijk gemaakt en op zijn verklaringen is al uitvoerig ingegaan. Met het overleggen van afsprakenkaarten heeft eiser niet aannemelijk gemaakt dat hij psychische klachten heeft, en niet aannemelijk is dat eiser in Kroatië geen goede zorg zou kunnen krijgen. Niet onderbouwd is dat mevrouw [Naam 2] de verloofde van eiser is, en haar asielaanvraag is eveneens niet in behandeling genomen.
5. Tijdens de zitting hebben eiser en verweerder over en weer op elkaars standpunten kunnen reageren. De rechtbank zal het bestreden besluit toetsen aan de hand van de beroepsgronden.
De rechtbank oordeelt als volgt.
6. Niet in geschil is dat Kroatië in beginsel verantwoordelijk is voor de behandeling van eisers asielaanvraag. De rechtbank moet de vragen beantwoorden of de omstandigheden in Kroatië zodanig zijn dat overdracht van eiser niet kan plaatsvinden, en of verweerder op goede gronden eisers asielaanvraag niet onverplicht in behandeling heeft genomen.
7. De Afdeling heeft onder meer in haar uitspraken van 13 september 2023 (ECLI:NL:RVS:2023:3411) en 1 mei 2024 (ECLI:NL:RVS:2024:1849) geoordeeld dat ten aanzien van Kroatië kan worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Dit brengt mee dat ervan uit moet worden gegaan dat eiser in Kroatië adequaat zal worden behandeld. In het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 29 februari 2024 (ECLI:EU:C:2024:195) is geoordeeld dat het interstatelijk vertrouwensbeginsel deelbaar is. Beoordeeld moet worden de situatie die de vreemdeling tijdens en na de overdracht naar de verantwoordelijke lidstaat te verwachten heeft, en niet die waarin hij zich bevond toen hij het grondgebied van die lidstaat aanvankelijk betrad (punt 64). Dit betekent dat geen betekenis toekomt aan de eerdere ervaringen in Kroatië van eiser en van mevrouw [Naam 2]. Eerder was eiser daar namelijk een illegale immigrant op doorreis. Nu gaat het om een gereguleerde overdracht van eiser aan Kroatië met akkoord van de autoriteiten. In die situatie bestaat er slechts aanleiding om van overdracht af te zien wanneer sprake is van systeemfouten in de asielprocedure of in de opvangvoorzieningen in Kroatië. Dit staat in artikel 3, tweede lid, van de Dublinverordening. Eiser heeft echter niet aannemelijk gemaakt dat die er zijn.
8. Op grond van artikel 17 van de Dublinverordening mag verweerder een asielaanvraag ook onverplicht in behandeling nemen als hij niet verantwoordelijk is. Verweerder beoordeelt dan of uit feiten en omstandigheden moet worden afgeleid dat overdracht leidt tot onevenredige hardheid. Dit is een bevoegdheid waarvan verweerder terughoudend gebruik maakt. Dat volgt uit onderdeel C2/5 van de Vreemdelingencirculaire 2000. De rechtbank moet daarom op dit onderdeel terughoudend toetsen.
9. Verweerder heeft zich op het standpunt mogen stellen dat eisers eerdere ervaringen in Kroatië al betrokken zijn in de beoordeling op het punt van het interstatelijk vertrouwensbeginsel, en daarom niet opnieuw een rol kunnen spelen in het kader van artikel 17 van de Dublinverordening. Dit volgt uit de uitspraak van de Afdeling van 14 augustus 2014, ECLI:NL:RVS:2014:3164, en is onlangs nog bevestigd in de uitspraak van 2 mei 2024, ECLI:NL:RVS:2024:1860. De rechtbank ziet geen reden om daarover in deze zaak anders te oordelen.
10. Met de overgelegde afsprakenkaarten heeft eiser aannemelijk gemaakt dat hij behandeld wordt voor psychische klachten. Dit heeft verweerder echter onvoldoende mogen achten om eisers asielaanvraag in behandeling te nemen. Uit wat hiervoor is overwogen, volgt dat ervan uit mag worden gegaan dat er ook in Kroatië adequate behandelmogelijkheden zijn. Verweerder heeft op dit punt in het verweerschrift kunnen wijzen op landeninformatie waarin dit wordt bevestigd. Eiser heeft het tegendeel niet aannemelijk gemaakt. Ook heeft verweerder erop kunnen wijzen dat op grond van artikel 32 van de Dublinverordening aan de Kroatische autoriteiten zal worden gemeld wat eisers gezondheidssituatie is, zodat zij daar rekening mee kunnen houden.
11. De door eiser overgelegde notitie over kwetsbare vreemdelingen is geen aanleiding voor een ander oordeel. Daarin ging het namelijk om iemand die aannemelijk had gemaakt dat specifieke zorg niet beschikbaar was in Kroatië, en die was aangewezen op hulporganisaties in Nederland. Ook in de door eiser aangehaalde rechtbankuitspraken is geen sprake van een vergelijkbaar geval, omdat er in die zaken sprake was van een gebrek in de motivering. De slotsom is dat verweerder zich in redelijkheid op het standpunt heeft mogen stellen dat de door eiser aangevoerde feiten en omstandigheden niet leiden tot onevenredige hardheid bij overdracht naar Kroatië.

Conclusie en gevolgen

12. Het beroep is ongegrond. Dit betekent dat eiser geen gelijk krijgt. Het bestreden besluit blijft in stand. Eiser krijgt dan ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B.F.Th. de Roos, rechter, in aanwezigheid van mr. A.S. Hamans, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
Deze uitspraak is bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.