ECLI:NL:RBDHA:2024:799

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
25 januari 2024
Publicatiedatum
25 januari 2024
Zaaknummer
NL24.968
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewaring van een Albanese vreemdeling in het kader van asielprocedure en terugkeerprocedure

Op 25 januari 2024 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak van een Albanese vreemdeling die in bewaring was gesteld op grond van artikel 59b van de Vreemdelingenwet 2000. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had de maatregel van bewaring opgelegd, omdat de vreemdeling geen geldige inreisstempel had en er een risico op onttrekking aan het toezicht bestond. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris niet had voldaan aan het schriftelijkheidsvereiste, maar dat dit gebrek niet leidde tot onrechtmatigheid van de bewaring. De rechtbank concludeerde dat de gronden voor de bewaring, waaronder het risico op onttrekking en het niet voldoen aan de verplichtingen van de Vreemdelingenwet, voldoende waren onderbouwd. Eiser had eerder een terugkeerbesluit ontvangen en had geen nieuwe feiten aangedragen die de bewaring onrechtmatig zouden maken. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees ook het verzoek om schadevergoeding af. De uitspraak werd gedaan door rechter F. Sijens, in aanwezigheid van griffier Z.P. de Wilde.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.968

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser,

geboren op [geboortedatum],
van Albanese nationaliteit,
V-nummer: [V-nummer],
(gemachtigde: mr. R.T. Laigsingh),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, de staatssecretaris,

(gemachtigde: mr. P.A.L.A. van Ittersum).

Procesverloop

Bij besluit van 28 december 2023 (het bestreden besluit) heeft de staatssecretaris aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder b en c, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 19 januari 2024 met behulp van telehoren op zitting behandeld. Eiser is verschenen op het detentiecentrum Rotterdam. De gemachtigde van eiser is verschenen op de rechtbank in Groningen. Tevens is daar een tolk verschenen. De staatssecretaris heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.

Overwegingen

1. De staatssecretaris heeft de onderhavige maatregel gebaseerd op artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder b (b-grond) en c (c-grond), van de Vw. Indien aan de daarvoor gestelde eisen is voldaan, is elk van deze gronden afzonderlijk voldoende om de maatregel te kunnen dragen. In dit verband stelt de staatssecretaris zich op het standpunt dat de bewaring noodzakelijk is met het oog op het verkrijgen van gegevens die noodzakelijk zijn voor beoordeling van eisers asielaanvraag, wegens het risico op onttrekking aan het toezicht op vreemdelingen (b-grond). De staatssecretaris heeft hieraan ten grondslag dat eiser:
(zware gronden)3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
(lichte gronden)4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb) heeft gehouden;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
1.1.
De staatssecretaris heeft de lichte grond 4a ter zitting laten vallen.
1.2.
Tevens heeft de staatssecretaris in de maatregel van bewaring overwogen dat eiser (1°) in bewaring werd gehouden in het kader van een terugkeerprocedure uit hoofde van de Terugkeerrichtlijn, (2°) reeds de mogelijkheid van toegang tot de asielprocedure heeft gehad en (3°) op redelijke gronden kan worden aangenomen dat hij de aanvraag louter heeft ingediend om de uitvoering van het terugkeerbesluit uit te stellen of te verijdelen (c-grond).
2. De staatssecretaris heeft de gronden in de maatregel nader gemotiveerd. Voorts heeft de staatssecretaris overwogen dat een minder dwingende maatregel (een lichter middel) niet doeltreffend kan worden toegepast.
3. Hierna beoordeelt de rechtbank het beroep tegen de maatregel van bewaring. Daarbij bespreekt zij de beroepsgronden en toetst zij de rechtmatigheid van de bewaring ambtshalve.
Voortraject
4. Eiser stelt dat er sprake is van een gebrek in het voortraject, nu de maatregel van bewaring niet conform artikel 5.3, eerste lid, derde zin, van het Vb is uitgereikt. Eiser is niet schriftelijk, in een taal die hij verstaat, op de hoogte gebracht van de gronden van bewaring, van de procedures om in beroep te gaan en de mogelijkheid van rechtsbijstand.
4.1.
De rechtbank overweegt dat de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) in haar uitspraak van 15 november 2023 [1] uiteen heeft gezet dat uit artikel 5.3, eerste lid, derde zin, van het Vb volgt, dat de informatie genoemd in die bepaling schriftelijk in een taal die de vreemdeling verstaat moet worden gegeven. Dit staatssecretaris heeft ter zitting toegelicht dat bovenstaande mondeling met eiser is besproken. De staatssecretaris heeft daarom niet voldaan aan het schriftelijkheidsvereiste. Er is daarom sprake van een gebrek. De rechtbank is van oordeel dat het geconstateerde gebrek niet leidt tot de onrechtmatigheid van de bewaring, omdat de ernst van dit gebrek niet opweegt tegen de belangen die met de bewaring zijn gediend. De rechtbank neemt hierbij in aanmerking dat eiser voorafgaand aan de inbewaringstelling is gehoord met behulp van een beëdigde tolk in de Albanese taal, die hij goed heeft verstaan en begrepen. Eiser is er daarbij van op de hoogte gebracht dat de staatssecretaris van plan was hem in bewaring te stellen en hij is op de hoogte gebracht van de redenen daarvoor. Eiser is er ook op gewezen dat hij zich tijdens het gehoor kon laten bijstaan door een advocaat. Er was echter geen raadsman aanwezig bij het gehoor omdat eiser had verklaard geen prijs te stellen op diens aanwezigheid bij het gehoor, terwijl de raadsman ook niet aanwezig kon zijn. Ook is eiser er op gewezen dat hij contact kon (laten) opnemen met de diplomatieke of consulaire vertegenwoordiging van Albanië in Nederland. Bovendien bevond eiser zich in al vreemdelingbewaring, zodat deze gang van zaken niet geheel nieuw voor hem was. Hoewel uit het dossier niet blijkt dat deze informatie bij de uitreiking van de maatregel van bewaring schriftelijk in een voor eiser begrijpelijke taal aan hem kenbaar is gemaakt, is eiser ook zonder deze schriftelijke kennisgeving op de hoogte geraakt van de redenen van de bewaring en de hem toekomende procedurele rechten. Eiser heeft hiervan ook gebruik gemaakt, gelet op het feit dat hij beroep heeft ingesteld tegen de maatregel. Eiser is dus niet in zijn belangen geschaad. De rechtbank is van oordeel dat het vastgestelde gebrek de maatregel niet onrechtmatig maakt.
Grondslag en gronden
5. Eiser stelt ten aanzien van de gronden 3a en 3b dat hij zich nog in zijn vrije termijn bevond en rechtmatig verblijf had. Uit zijn paspoort blijkt dat hij in november de grens is overgegaan en dat hij daaraan voorafgaand in Duitsland was. Eiser stelt niet bij elke reis een stempel te hebben ontvangen bij de grens en is bezig met de grenspolitie om informatie te verkrijgen hieromtrent. Verder stelt eiser ten aanzien van grond 3c dat hij inderdaad een terugkeerbesluit heeft ontvangen, maar dat was volgens hem niet nodig omdat hij zich nog in zijn vrije termijn bevond.
5.1.
De rechtbank is van oordeel dat de maatregel terecht op basis van de b-grond van artikel 59b van de Vw is opgelegd. Uit vaste rechtspraak van de Afdeling [2] , volgt dat met een deugdelijke motivering van het bestaan van een risico op onttrekking aan het toezicht – door middel van de in artikel 5.1b, derde en vierde lid, van het Vb opgenomen lichte en zware gronden – ook gegeven is dat een maatregel van bewaring noodzakelijk is met het oog op het verkrijgen van gegevens die noodzakelijk zijn voor de beoordeling van een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, omdat anders die gegevens niet zouden kunnen worden verkregen. De rechtbank overweegt dat de gronden 3a, 3b en 3c in samenhang gezien met de daarbij gegeven toelichting, voldoende grond vormen voor het standpunt van de staatssecretaris dat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. De rechtbank wijst op rechtsoverwegingen 5.3. t/m 5.5. van haar uitspraak van 28 december 2023 in de vorige beroepsprocedure van eiser [3] , waarin is geoordeeld dat, nu een inreisstempel van op of na 18 december 2023 ontbrak, niet kan worden vastgesteld wanneer eiser het Schengengebied is ingereisd. Dat betekent dat er geen vrije termijn kan worden berekend. De rechtbank stelt vast dat ter zitting is gebleken dat eiser geen hoger beroep heeft ingesteld tegen deze uitspraak, zodat dit in rechte vaststaat. Ook heeft eiser geen nieuwe feiten en omstandigheden in dit kader naar voren gebracht. De rechtbank is daarom van oordeel dat, nu eiser niet beschikt over een geldig inreisstempel, niet kan worden vastgesteld dat eiser Nederland op de voorgeschreven wijze in binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan. Verder heeft eiser bij binnenkomst geen melding gemaakt van zijn illegale verblijf bij de korpschef. Ook heeft de staatssecretaris terecht grond 3c tegengeworpen nu aan eiser op 11 december 2023 een terugkeerbesluit is uitgereikt waaruit de plicht blijkt Nederland te verlaten en eiser heeft daar niet uit eigen beweging aan voldaan. De staatssecretaris heeft daarmee voldoende gemotiveerd waarom er een risico op onttrekking aan het toezicht bestaat. Nu er voldoende gronden zijn om de maatregel te kunnen dragen, laat de rechtbank de beoordeling van de rechtmatigheid van de lichte gronden 4c en 4d onbesproken.
5.2.
De rechtbank is voorts van oordeel dat ook artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder c, Vw (c-grond) terecht aan de maatregel ten grondslag is gelegd. Eiser werd reeds voor het opleggen van de huidige maatregel in bewaring gehouden in het kader van een terugkeerprocedure uit hoofde van de Terugkeerrichtlijn. Verder heeft eiser reeds de mogelijkheid van toegang tot de asielprocedure gehad en heeft hij pas op 28 december 2023 een asielaanvraag ingediend, terwijl eiser ook bij binnenkomst in Nederland dan wel voorafgaande aan zijn eerdere inbewaringstelling op 11 december 2023 een asielaanvraag had kunnen indienen. De rechtbank is met de staatssecretaris van oordeel dat in de maatregel voldoende deugdelijk is onderbouwd dat eiser met het indienen van zijn asielaanvraag de voorgenomen uitzetting heeft gefrustreerd, nu eiser op de dag van de uitreiking van de vluchtgegevens deze asielaanvraag heeft ingediend.
Lichter middel
6. Eiser wijst op de door hem ingebrachte (onder andere familierechtelijke) Duitse stukken en stelt dat de staatssecretaris een lichter middel had moeten opleggen, omdat eiser in Duitsland een
family lifeheeft en over een (verblijfs)vergunning beschikt. Eiser wil daarom terug naar zijn kinderen in Duitsland. Verder heeft eiser medische stukken ingebracht, waaruit volgt dat eiser het vanwege zijn psychische problematiek zwaar heeft in bewaring.
6.1.
De rechtbank is van oordeel dat er geen reden was om een lichter middel dan de maatregel van bewaring toe te passen. In dit kader acht de rechtbank van belang dat reeds hiervoor is overwogen dat de gronden de inbewaringstelling kunnen dragen en dat hiermee het risico op onttrekking is gegeven. Voorts is de rechtbank niet gebleken van persoonlijke belangen van eiser die de bewaring voor hem onevenredig bezwarend maken en waarin de staatssecretaris aanleiding heeft moeten zien eiser niettemin een lichter middel dan bewaring op te leggen. De staatssecretaris heeft eisers psychische/medische problemen kenbaar betrokken bij de afweging of een lichter middel moet worden toegepast. De medische zorg vanuit detentie is gelijkwaardig aan de zorg in de vrije maatschappij. Verder volgt uit het patiëntdossier van eiser dat hij wordt gezien door de medische dienst voor zijn rugproblemen en ook medicatie voor zijn psychische problematiek ontvangt. Eiser heeft niet onderbouwd dat de zorgverlening in detentie niet voldoet, dat hij de detentie niet op verantwoorde wijze kan ondergaan, of dat zijn gezondheid in detentie is verslechterd. Voorts stelt de rechtbank vast dat niet in geschil is dat eiser
family lifeuitoefent met zijn kinderen in Duitsland, maar de staatssecretaris stelt zich terecht op het standpunt dat eiser niet heeft onderbouwd dat hij een verblijfsrecht in Duitsland heeft nu er eerder immers een terugkeerbesluit is genomen. Verder heeft de staatssecretaris terecht gesteld dat eisers kinderen, indien zijn asielaanvraag niet wordt ingewilligd, hem in Albanië kunnen bezoeken.
Voortvarendheid in het kader van de asielprocedure
7. De rechtbank is van oordeel dat de staatssecretaris in het kader van de asielprocedure voldoende voortvarend handelt. De staatssecretaris heeft op 29 december 2023 laten weten aan DV&O dat eiser op 5 januari 2023 voor het afnemen van het asielgehoor zal worden overgedragen aan AC Schiphol. Vervolgens is eiser op 8 januari 2024 gehoord, waarna op 9 januari 2023 een voornemen is uitgebracht. Vervolgens heeft de staatssecretaris op 12 januari 2024 de asielbeschikking geslagen.

Conclusie en gevolgen

8. Concluderend is de rechtbank niet gebleken dat een uit het Unierecht voortvloeiende voorwaarde voor de rechtmatigheid van de opgelegde bewaringsmaatregel niet is nageleefd. Hetgeen namens eiser verder naar voren is gebracht, geeft ook geen aanleiding om thans de bewaring onrechtmatig te achten.
9. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. F. Sijens, rechter, in aanwezigheid van Z.P. de Wilde, griffier en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

2.Zie bijvoorbeeld de Afdelingsuitspraak van 6 december 2018, ECLI:NL:RVS:2018:4011.