ECLI:NL:RBDHA:2024:7993

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
24 mei 2024
Publicatiedatum
27 mei 2024
Zaaknummer
NL22.23833
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de afwijzing van een aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf op grond van artikel 8 EVRM

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de afwijzing van haar aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) voor het verblijfsdoel ‘verblijf als familie of gezinslid op grond van artikel 8 EVRM’. Eiseres, een Iraakse vrouw, wil bij haar zoon, de heer [naam], verblijven. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft de aanvraag afgewezen, wat eiseres heeft aangevochten. De rechtbank heeft het beroep op 11 april 2024 behandeld, waarbij zowel de gemachtigde van eiseres als die van de staatssecretaris aanwezig waren.

De rechtbank oordeelt dat het beroep gegrond is, omdat de staatssecretaris in zijn besluit onvoldoende rekening heeft gehouden met de bijkomende elementen van afhankelijkheid tussen eiseres en haar zoon. De rechtbank stelt vast dat er sprake is van een langdurige samenwoning en emotionele afhankelijkheid, maar dat de staatssecretaris deze elementen niet adequaat heeft gewogen. De rechtbank vernietigt het besluit van de staatssecretaris, maar laat de rechtsgevolgen in stand, omdat de staatssecretaris in beroep de motiveringsgebreken heeft hersteld.

Eiseres heeft recht op een proceskostenvergoeding van € 1.750,-, die door de staatssecretaris moet worden betaald. De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige belangenafweging bij aanvragen op basis van artikel 8 EVRM, waarbij alle relevante omstandigheden in acht moeten worden genomen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL22.23833

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 24 mei 2024 in de zaak tussen

[eiseres] , v-nummer: [nummer] , eiseres

(gemachtigde: mr. I.N. Schalken),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,

(gemachtigde: mr. R.S. Helmus).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de afwijzing van de aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) voor het verblijfsdoel ‘verblijf als familie of gezinslid op grond van artikel 8 EVRM’. Eiseres wil verblijf bij haar zoon, de heer [naam] , die in deze procedure als referent optreedt.
1.1.
De staatssecretaris heeft deze aanvraag met het besluit van 26 april 2019 afgewezen. Met het bestreden besluit van 26 oktober 2022 op het bezwaar van eiseres is de staatssecretaris bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
1.2.
De staatssecretaris heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 11 april 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: gemachtigde van eiseres en gemachtigde van de staatssecretaris.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt de afwijzing van de aanvraag voor een mvv op grond van artikel 8 van het EVRM voor eiseres. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiseres.
3. De rechtbank komt tot het oordeel dat het beroep gegrond is en dat het bestreden besluit moet worden vernietigd. Zij zal echter de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand laten. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Totstandkoming van het besluit
4. Referent heeft op 26 november 2018 ten behoeve van eiseres deze aanvraag ingediend. Met het besluit van 26 april 2019 heeft de staatssecretaris de aanvraag afgewezen. Op 12 november 2019 heeft de staatssecretaris het bezwaar ongegrond verklaard. De staatssecretaris heeft dit besluit ingetrokken, eiseres schriftelijk gehoord en op 2 april 2021 het bezwaar opnieuw ongegrond verklaard. Bij uitspraak van 3 augustus 2022 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) het door eiseres ingestelde hoger beroep gegrond verklaard [1] , omdat deze rechtbank en zittingsplaats in haar uitspraak [2] niet had onderkend dat de staatssecretaris ten onrechte geen belangenafweging had verricht. De Afdeling heeft het besluit van 2 april 2021 vernietigd en de staatssecretaris opgedragen een nieuw besluit te nemen. De staatssecretaris heeft naar aanleiding van de uitspraak van de Afdeling opnieuw schriftelijk vragen aan referent gesteld. Op 26 oktober 2022 heeft de staatssecretaris met het bestreden besluit het bezwaar opnieuw ongegrond verklaard. In dit besluit stelt de staatssecretaris zich opnieuw op het standpunt dat tussen eiseres en referent geen sprake is van beschermenswaardig familieleven in de zin van artikel 8 van het EVRM en dat de belangenafweging in het nadeel van eiseres uitvalt.
5. Tussen partijen zijn de volgende feiten niet in geschil. Eiseres is geboren op
[geboortedatum] 1939 en heeft de Iraakse nationaliteit. Referent heeft vanaf zijn geboorte tot zijn huwelijk in 2012 samengewoond met eiseres en zijn vader. Tussen 2012 en 2016 heeft hij samen met zijn echtgenote in het huis tegenover zijn ouders gewoond. In 2016 is de vader van referent overleden en is hij, samen met zijn gezin, (weer) bij eiseres gaan wonen. Samen met zijn echtgenote zorgde referent voor eiseres, en zijn zus [naam zus] hielp hier ook bij. In juni of juli van 2017 is referent gevlucht uit Irak. Na zijn vertrek heeft zijn echtgenote voor eiseres gezorgd, totdat zij samen met hun twee kinderen eind 2019 in het kader van nareis naar Nederland is gereisd. Ook [naam zus] is inmiddels in Nederland. Vanaf 2019 verblijft eiseres bij haar buurvrouw. Eiseres is hartpatiënt, zij heeft last van een te hoge bloeddruk en een te hoog cholesterolgehalte, zij heeft nierproblemen, reuma, is depressief en heeft trombose. Ook heeft zij problemen met haar lymfestelsel, maar door gebrek aan medische zorg is onduidelijk wat er precies aan de hand is. Zij heeft een brief van een internist overgelegd waaruit blijkt dat zij hartmedicatie krijgt en medicatie voor nierproblemen, antipsychotica en slaapmiddelen. De zorg die eiseres behoeft is dagelijkse verzorging als het doen van de boodschappen, maaltijden bereiden, zorg voor het huishouden, wassen en aankleding. Ook moet zij naar de huisarts worden gebracht en haar medicatie krijgen. Referent heeft ook medische klachten. Hij heeft een pacemaker, hoge bloeddruk, trombose, een hernia en is depressief. Referent heeft dagelijks twee of drie keer telefonisch contact met zijn moeder. Samen met andere familie in Nederland ondersteunt referent eiseres financieel.
Is sprake van bijkomende elementen van afhankelijkheid tussen eiseres en referent?
6. Eiseres betoogt dat sprake is bijkomende elementen van afhankelijkheid tussen haar en referent. Ten eerste heeft eiseres in totaal 46 jaar met referent samengewoond, met uitzondering van een periode van vier jaren, en dit dient dus in positieve zin bij de beoordeling te worden betrokken. Dat referent het laatste jaar niet alleen met eiseres maar ook met zijn echtgenote samenwoonde, dient niet in het nadeel van eiseres te worden meegewogen maar juist in het voordeel. De echtgenote speelde namelijk een belangrijke rol bij de persoonlijke verzorging van eiseres, en dit heeft zij ook voortgezet na het vertrek van referent. Ten tweede is sprake van een emotionele afhankelijkheid tussen eiseres en referent. Dit heeft de staatssecretaris ten onrechte niet in de beoordeling betrokken. Ten derde heeft referent geen sterke banden met zijn land van herkomst. Hij loopt gevaar in Irak, hij heeft door zijn asielstatus in Nederland een speciale band met Nederland gekregen en zijn band met Irak is verbroken. Tot slot heeft de staatssecretaris de financiële afhankelijkheid niet betrokken bij de beoordeling.
7. De rechtbank overweegt als volgt. Uit rechtspraak van de Afdeling van 27 maart 2024 volgt dat er familieleven kan bestaan tussen meerderjarige familieleden buiten het kerngezin, als er tussen hen bijkomende elementen van afhankelijkheid bestaan die de gebruikelijke emotionele banden overstijgen. [3] Het gaat er vooral om of sprake is van een op basis van objectieve of objectiveerbare feiten en omstandigheden vast te stellen afhankelijkheid tussen de betrokken volwassen familieleden, die uitstijgt boven het gebruikelijke. De staatssecretaris moet een brede beoordeling maken van de vraag of er bijkomende elementen van afhankelijkheid bestaan, waarin hij alle individuele omstandigheden van het geval betrekt. Hij mag in die beoordeling niet slechts betrekken of een vreemdeling vanwege diens medische toestand afhankelijk is van een referent, maar hij moet een op het specifieke geval toegespitste beoordeling maken van alle door een vreemdeling aangedragen feiten en omstandigheden die kunnen maken dat er bijkomende elementen van afhankelijkheid bestaan. Elementen zoals de financiële en materiële afhankelijkheid, de gezondheid van de betrokkenen en de banden met het land van herkomst moeten, voor zover zij zijn aangevoerd, in die beoordeling een rol spelen. Verder kan bijvoorbeeld de mate van emotionele afhankelijkheid en de vraag of betrokkenen eerder hebben samengewoond van belang zijn.
7.1.
Het is aan de betrokken vreemdeling om te stellen, en zoveel mogelijk te onderbouwen, uit welke feiten en omstandigheden de bijkomende elementen van afhankelijkheid zouden kunnen blijken. Het is vervolgens aan de staatssecretaris om te beoordelen of er daadwerkelijk bijkomende elementen van afhankelijkheid bestaan. Deze beoordeling is van feitelijke aard. De rechter moet het onderzoek van de staatssecretaris naar de relevante feiten en omstandigheden en de door de staatssecretaris gegeven motivering voor het antwoord op de vraag of er familieleven bestaat volledig toetsen. Bij de weging van de elementen heeft de staatssecretaris beoordelingsruimte. De uitkomst van de beoordeling of er bijkomende elementen van afhankelijkheid bestaan toetst de bestuursrechter daarom enigszins terughoudend.
7.2.
De rechtbank is van oordeel dat de staatssecretaris in het bestreden besluit kenbaar en deugdelijk gemotiveerd de samenwoning, de zorgbehoefte van eiseres en de banden met land van herkomst heeft betrokken. Ten aanzien van de samenwoning heeft de staatssecretaris betrokken dat eiseres en referent lange tijd hebben samengewoond. De staatssecretaris heeft echter ook zwaar gewicht kunnen toekennen aan de omstandigheid dat eiseres en referent vlak voor het vertrek van referent uit Irak voor een lange periode van vier jaren niet hebben samengewoond. Hieruit blijkt dat zij zelfstandig een huishouden kunnen voeren en niet dat sprake is van afhankelijkheid. Over de dagelijkse verzorging heeft de staatssecretaris zich terecht op het standpunt gesteld dat niet aannemelijk is gemaakt dat sprake is van een zeer sterke zorgbehoefte en ook niet dat deze zorgtaken alleen door referent kunnen worden uitgevoerd. Uit de door eiseres overgelegde medische documenten blijkt niet concreet welke specifieke zorg zij behoeft. Uit de verklaringen van referent volgt dat eiseres hulp nodig heeft voor haar persoonlijke verzorging en bij huishoudelijke taken. Referent heeft verklaard dat zijn echtgenote een groot deel van de persoonlijke verzorging op haar nam en dat hij eiseres wegbracht naar de arts en medicijnen kocht. Hieruit blijkt dus niet zozeer een sterke afhankelijkheid van referent. Ofschoon exclusieve afhankelijkheid niet doorslaggevend is, mag de staatssecretaris daar wel zwaarwegend gewicht aan geven. [4] Verder maakt de omstandigheid dat de buurvrouw mogelijk niet langer voor eiseres wil zorgen, niet dat referent als enige persoon is aangewezen om hulp te verlenen aan eiseres. Eiseres heeft niet aannemelijk gemaakt dat juist referent voor haar zou moeten zorgen en dat andere personen of instanties in Irak dat niet zouden kunnen. Over de in beroep overgelegde verklaring van de buurvrouw heeft de staatssecretaris in het verweerschrift terecht overwogen dat dit inhoudelijk geen andere feiten of omstandigheden bevat dan die al in de besluitvormingsfase zijn aangevoerd, en het bestreden besluit dus niet anders maakt. Ten aanzien van de banden met land van herkomst heeft de staatssecretaris terecht betrokken dat voor zowel eiseres als referent geldt dat zij sterke banden hebben met Irak, gelet op het feit dat eiseres haar hele leven daar heeft gewoond en referent het grootste gedeelte van zijn leven.
7.3.
De rechtbank is verder van oordeel dat de staatssecretaris in het bestreden besluit niet kenbaar de financiële steun en de emotionele band heeft betrokken bij de vraag of sprake is van bijkomende elementen van afhankelijkheid. De financiële steun staat enkel genoemd onder de belangenafweging, maar niet bij de beoordeling of sprake is van bijkomende elementen van afhankelijkheid. Ook is voor de rechtbank niet inzichtelijk hoe de emotionele band tussen eiseres en referent in het bestreden besluit is betrokken bij de beoordeling. Dat, zoals de staatssecretaris ter zitting heeft toegelicht, dit wel is betrokken omdat in het bestreden besluit is gemotiveerd waarom geen sprake is van exclusieve afhankelijkheid, volgt de rechtbank niet. Daaruit blijkt niet dat bijvoorbeeld de lange periode van samenwonen is betrokken en wat dat betekent voor de emotionele band tussen referent en eiseres. Het bestreden besluit bevat om die redenen een motiveringsgebrek en komt daarom voor vernietiging in aanmerking. [5] De staatssecretaris heeft in het verweerschrift en op de zitting echter alsnog deugdelijk gemotiveerd waarom de emotionele band en financiële steun niet leiden tot bijkomende elementen van afhankelijkheid. De rechtbank ziet daarin aanleiding om de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten. [6] Zo heeft de staatssecretaris toegelicht dat de financiële steun, in de weging met de andere factoren, niet maakt dat sprake is van bijkomende elementen van afhankelijkheid. Daartoe heeft de staatssecretaris er terecht op gewezen dat referent, ondanks dat aan hem in de schriftelijke gehoren is gevraagd een toelichting te geven, geen nadere uitleg heeft gegeven hoe de financiële steun vorm krijgt. Zo heeft referent niet uitgelegd uit welke bedragen de steun bestaat, hoe hoog zijn eigen aandeel is en dat van de familieleden die eiseres ook zouden steunen en hoe het geld overhandigd wordt aan eiseres. Ook heeft hij niet uitgelegd welke kosten eiseres met de steun betaalt en of zij volledig afhankelijk is hiervan. Verder heeft de staatssecretaris erop kunnen wijzen dat de financiële steun op afstand plaats kan vinden. Ten aanzien van de emotionele band heeft de staatssecretaris in het verweerschrift erkend dat hiervan sprake is, omdat eiseres en referent lange tijd in hetzelfde huis hebben gewoond en referent praktische hulp heeft geboden. Maar de staatssecretaris heeft er ook terecht op gewezen dat een sterke emotionele band niet betekent dat eiseres ook emotioneel afhankelijk is van referent. Daarbij heeft hij terecht betrokken dat eiseres tot kort voor het vertrek van referent zelfstandig heeft gewoond en dat hieruit niet een dusdanige emotionele afhankelijkheid blijkt. De staatssecretaris heeft aldus niet ten onrechte geconcludeerd dat de emotionele band, in samenhang bezien met de andere factoren, niet maakt dat sprake is van bijkomende elementen van afhankelijkheid.
Bijzondere omstandigheden
8. Eiseres betoogt dat op grond van artikel 4:84 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) van de beleidsregels moet worden afgeweken omdat sprake is van bijzondere omstandigheden aan de zijde van eiseres. In dit verband wijst zij erop dat referent voor zijn vlucht bij haar woonde, voor haar zorgde (zowel medisch als financieel), dat de medische situatie van eiseres zeer ernstig is en dat zij afhankelijk is van de zorg van referent, waarbij er geen reëel alternatief is.
8.1.
De rechtbank is van oordeel dat het beroep van eiseres op artikel 4:84 van de Awb niet slaagt. Vooropgesteld dat eiseres hier in de beroepsprocedure voor het eerst een beroep op kan doen, heeft eiseres niet aangetoond waarom in dit concrete geval sprake is van gevolgen die onevenredig in verhouding staan tot het beleid. Het enkel opnoemen van de omstandigheden die door de staatssecretaris al betrokken zijn bij de beoordeling of sprake is van bijkomende elementen van afhankelijkheid, is daartoe onvoldoende.
Belangenafweging
9. De rechtbank overweegt verder dat zij aan de overige beroepsgronden, die zien op de door de staatssecretaris verrichte belangenafweging, niet toekomt. Zoals de Afdeling in de onder 7. genoemde uitspraak van 27 maart 2024 heeft geoordeeld, mag de staatssecretaris bij een beroep op artikel 8 van het EVRM volstaan met de vaststelling dat er geen bijkomende elementen van afhankelijkheid tussen een vreemdeling en referent bestaan, als hij daarbij alle relevante individuele aspecten heeft betrokken. Anders dan uit eerdere rechtspraak van de Afdeling volgt, hoeft hij dus niet vervolgens de belangen van de Nederlandse Staat af te wegen tegen de belangen van de betrokken vreemdeling. De staatssecretaris had in het bestreden besluit dus mogen volstaan met de vaststelling dat er geen bijkomende elementen van afhankelijkheid bestaan. Dat betekent dat aan de belangenafweging die de staatssecretaris in het nadeel van eiser heeft laten uitvallen geen betekenis meer toekomt.

Conclusie en gevolgen

10. Het beroep is gegrond omdat het bestreden besluit een motiveringsgebrek bevat en in strijd is genomen met artikel 7:12 van de Awb. De rechtbank vernietigt daarom het besluit. Gelet op wat onder 7.3. is overwogen, laat de rechtbank uit oogpunt van definitieve geschilbeslechting met toepassing van artikel 8:72, derde lid, aanhef, en onder a, van de Awb de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand. Dit omdat de staatssecretaris het motiveringsgebrek in beroep heeft hersteld. Dat betekent dat de afwijzing van eiseres feitelijk in stand blijft.
11. Omdat het beroep gegrond is krijgt eiseres een vergoeding van haar proceskosten. De staatssecretaris moet deze vergoeding betalen. Deze vergoeding bedraagt € 1.750,- (1 punt voor het indienen van een beroepsschrift en 1 punt voor het verschijnen op de zitting, met een waarde per punt van € 875,- en een wegingsfactor 1). Omdat eiseres is vrijgesteld van de verplichting om griffierecht te betalen, hoeft de staatssecretaris dit niet te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit van 26 oktober 2022;
  • bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven;
  • veroordeelt de staatssecretaris tot betaling van € 1.750,- aan proceskosten aan eiseres.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.W.B. Heijmans, rechter, in aanwezigheid van mr. H.C.M. Pijnenburg, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

2.Uitspraak van 29 september 2021, zaak NL21.6358 (niet gepubliceerd).
3.Onder meer ECLI:NL:RVS:2024:1188.
4.Zie onder meer de uitspraak van de Afdeling van 4 april 2019, ECLI:NL:RVS:2019:1003.
5.Wegens strijd met artikel 3:46 en artikel 7:12 van de Awb.
6.Op grond van artikel 8:72, derde lid, onder a van de Awb.